Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
Frans naar Spaans: Meer gegevens...
-
épais:
- gordo; masivo; puesto; graso; espeso; hinchado; grasiento; penoso; corpulento; grave; negrilla; extenso; obeso; voluminoso; grueso; reducido; entrado; sólido; movido; fértil; lucrativo; rollizo; llenito; entrado en carnes; pesado; importante; severo; repleto; gravemente; cerrado; denso; cercano; estancado; abultado; meloso; viscoso; almibarado
- paître:
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor país (Spaans) in het Frans
país:
Vertaal Matrix voor país:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
paysage | campo; paisaje; país; tierra | horizontal; orientación horizontal |
Synoniemen voor "país":
Wiktionary: país
país
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• país | → contrée; pays | ↔ country — region of land |
• país | → pays; contrée | ↔ country — nation state |
• país | → pays; contrée | ↔ land — country or region |
• país | → pays | ↔ land — een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen |
• país | → pays | ↔ Land — unabhängiges politisches Gebilde |
Verwante vertalingen van país
Frans
Uitgebreide vertaling voor país (Frans) in het Spaans
épais:
-
épais (corpulent; gros; obèse; fort; lourd; adipeux)
gordo; masivo; puesto; graso; espeso; hinchado; grasiento; penoso; corpulento; grave; negrilla; extenso; obeso; voluminoso; grueso; reducido; entrado; sólido; movido; fértil; lucrativo; rollizo; llenito; entrado en carnes; pesado; importante; severo; repleto; gravemente-
gordo bijvoeglijk naamwoord
-
masivo bijvoeglijk naamwoord
-
puesto bijvoeglijk naamwoord
-
graso bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
hinchado bijvoeglijk naamwoord
-
grasiento bijvoeglijk naamwoord
-
penoso bijvoeglijk naamwoord
-
corpulento bijvoeglijk naamwoord
-
grave bijvoeglijk naamwoord
-
negrilla bijvoeglijk naamwoord
-
extenso bijvoeglijk naamwoord
-
obeso bijvoeglijk naamwoord
-
voluminoso bijvoeglijk naamwoord
-
grueso bijvoeglijk naamwoord
-
reducido bijvoeglijk naamwoord
-
entrado bijvoeglijk naamwoord
-
sólido bijvoeglijk naamwoord
-
movido bijvoeglijk naamwoord
-
fértil bijvoeglijk naamwoord
-
lucrativo bijvoeglijk naamwoord
-
rollizo bijvoeglijk naamwoord
-
llenito bijvoeglijk naamwoord
-
entrado en carnes bijvoeglijk naamwoord
-
pesado bijvoeglijk naamwoord
-
importante bijvoeglijk naamwoord
-
severo bijvoeglijk naamwoord
-
repleto bijvoeglijk naamwoord
-
gravemente bijvoeglijk naamwoord
-
-
épais (dense; compact)
-
épais (corpulent; gros; obèse; grosse; épaisse; corpulente; grasse; gras)
gordo; voluminoso; abultado; grueso; espeso; corpulento-
gordo bijvoeglijk naamwoord
-
voluminoso bijvoeglijk naamwoord
-
abultado bijvoeglijk naamwoord
-
grueso bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
corpulento bijvoeglijk naamwoord
-
-
épais (sirupeux; visqueux; filant)
meloso; viscoso; espeso; almibarado-
meloso bijvoeglijk naamwoord
-
viscoso bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
almibarado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor épais:
Synoniemen voor "épais":
Wiktionary: épais
épais
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• épais | → grueso | ↔ fat — thick |
• épais | → grueso | ↔ thick — relatively great in extent from one surface to another |
• épais | → espeso | ↔ thick — having a viscous consistency |
• épais | → denso | ↔ dik — nauw aaneengesloten |
• épais | → grueso | ↔ dik — een naar verhouding grote dwarsdoorsnede hebbend |
• épais | → humo | ↔ rauch — veraltet: voller Haare oder Federn |
• épais | → espeso | ↔ sämig — besonders bei Suppen oder Saucen: mehr oder weniger dickflüssig durch Einkochen oder Hinzufügen von Mehl, Grieß oder Ähnlichem |
paître:
paître werkwoord (pais, paît, paissons, paissez, paissent, paissais, paissait, paissions, paissiez, paissaient, paîtrai, paîtras, paîtra, paîtrons, paîtrez, paîtront)
-
paître (manger de l'herbe)
Conjugations for paître:
Présent
- pais
- pais
- paît
- paissons
- paissez
- paissent
imparfait
- paissais
- paissais
- paissait
- paissions
- paissiez
- paissaient
futur simple
- paîtrai
- paîtras
- paîtra
- paîtrons
- paîtrez
- paîtront
subjonctif présent
- que je paisse
- que tu paisses
- qu'il paisse
- que nous paissions
- que vous paissiez
- qu'ils paissent
conditionnel présent
- paîtrais
- paîtrais
- paîtrait
- paîtrions
- paîtriez
- paîtraient
divers
- pais!
- paissez!
- paissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor paître:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pacer | manger de l'herbe; paître | manger de l'herbe |
pastar | manger de l'herbe; paître | manger de l'herbe |