Overzicht
Spaans naar Frans: Meer gegevens...
-
mordido:
- mordu; rongé; fâché; fâché contre; en colère; irrité; irrité contre; âpre; aigre; virulent; ulcéré; furieux; agressif; enragé; âcre; aigri; aigrement; âprement; férocement; furieusement; fou de rage; opprimé; réprimé; haineux; rancunier; vindicatif
- morder:
-
Wiktionary:
- mordido → beurrage, arrosage, boodle, dessous-de-table, graissage, enveloppe, pot-de-vin
- morder → mordre
- morder → mordre, piquer
Spaans
Uitgebreide vertaling voor mordido (Spaans) in het Frans
mordido:
-
mordido
-
mordido (exasperado; feroz; amargado; furioso; rabioso; agresivo; resentido; lleno de amargura)
fâché; fâché contre; en colère; irrité; irrité contre-
fâché bijvoeglijk naamwoord
-
fâché contre bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
irrité contre bijvoeglijk naamwoord
-
-
mordido (agudo; fuerte; desierto; amargado; encarnizado; resentido; vivo; salvaje; apasionado; feroz; subido; árido; brusco; riguroso; intenso; rudo; tajante; furioso; rabioso; agresivo; cortante; estridente; mordaz; chillón; acre; vehemente; yermo; empedernido; enconado; inhóspito; torvo; cáustico; sañudo)
âpre; aigre; virulent; ulcéré; irrité; furieux; agressif; enragé; en colère; âcre; aigri; aigrement; âprement; férocement; furieusement; fou de rage; fâché contre; irrité contre-
âpre bijvoeglijk naamwoord
-
aigre bijvoeglijk naamwoord
-
virulent bijvoeglijk naamwoord
-
ulcéré bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
agressif bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
âcre bijvoeglijk naamwoord
-
aigri bijvoeglijk naamwoord
-
aigrement bijvoeglijk naamwoord
-
âprement bijvoeglijk naamwoord
-
férocement bijvoeglijk naamwoord
-
furieusement bijvoeglijk naamwoord
-
fou de rage bijvoeglijk naamwoord
-
fâché contre bijvoeglijk naamwoord
-
irrité contre bijvoeglijk naamwoord
-
-
mordido (vehemente; fuerte; vivo; agudo; apasionado; feroz; árido; brusco; riguroso; intenso; rudo; tajante; amargado; rabioso; agresivo; resentido; cortante; estridente; mordaz; chillón; acre; yermo; empedernido; enconado; encarnizado; torvo; cáustico; sañudo)
furieux; enragé; agressif; virulent; en colère; férocement; furieusement-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
agressif bijvoeglijk naamwoord
-
virulent bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
férocement bijvoeglijk naamwoord
-
furieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
mordido (enconado; ahogado; reprimido; oprimido; yermo; fuerte; contenido; salvaje; apasionado; feroz; subido; árido; brusco; intenso; rudo; tajante; amargado; rencoroso; rabioso; obstinado; agresivo; resentido; cortante; estridente; mordaz; vehemente; empedernido; encarnizado; torvo; cáustico; sañudo)
opprimé; ulcéré; enragé; réprimé; virulent; haineux; âpre; rancunier; âcre; vindicatif; irrité; âprement; furieusement; fâché contre; irrité contre-
opprimé bijvoeglijk naamwoord
-
ulcéré bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
réprimé bijvoeglijk naamwoord
-
virulent bijvoeglijk naamwoord
-
haineux bijvoeglijk naamwoord
-
âpre bijvoeglijk naamwoord
-
rancunier bijvoeglijk naamwoord
-
âcre bijvoeglijk naamwoord
-
vindicatif bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
âprement bijvoeglijk naamwoord
-
furieusement bijvoeglijk naamwoord
-
fâché contre bijvoeglijk naamwoord
-
irrité contre bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor mordido:
Wiktionary: mordido
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mordido | → beurrage; arrosage; boodle; dessous-de-table; graissage; enveloppe; pot-de-vin | ↔ Schmier — Österreich: Bestechungsgeld |
morder:
-
el morder
-
el morder
-
el morder (picar)
-
morder
fouetter; cingler-
fouetter werkwoord (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, fouettent, fouettais, fouettait, fouettions, fouettiez, fouettaient, fouettai, fouettas, fouetta, fouettâmes, fouettâtes, fouettèrent, fouetterai, fouetteras, fouettera, fouetterons, fouetterez, fouetteront)
-
cingler werkwoord (cingle, cingles, cinglons, cinglez, cinglent, cinglais, cinglait, cinglions, cingliez, cinglaient, cinglai, cinglas, cingla, cinglâmes, cinglâtes, cinglèrent, cinglerai, cingleras, cinglera, cinglerons, cinglerez, cingleront)
-
-
morder (corroer; carcomer; descomponerse; gastar; digerir; pudrirse; digerirse; corroerse)
-
morder (mordisquear; roer; ronchar; comer saboreando lentamente)
grignoter; ronger-
grignoter werkwoord (grignote, grignotes, grignotons, grignotez, grignotent, grignotais, grignotait, grignotions, grignotiez, grignotaient, grignotai, grignotas, grignota, grignotâmes, grignotâtes, grignotèrent, grignoterai, grignoteras, grignotera, grignoterons, grignoterez, grignoteront)
-
ronger werkwoord (ronge, ronges, rongeons, rongez, rongent, rongeais, rongeait, rongions, rongiez, rongeaient, rongeai, rongeas, rongea, rongeâmes, rongeâtes, rongèrent, rongerai, rongeras, rongera, rongerons, rongerez, rongeront)
-
-
morder (picar)
graver à l'eau forte-
graver à l'eau forte werkwoord
-
Conjugations for morder:
presente
- muerdo
- muerdes
- muerde
- mordemos
- mordéis
- muerden
imperfecto
- mordía
- mordías
- mordía
- mordíamos
- mordíais
- mordían
indefinido
- mordí
- mordiste
- mordió
- mordimos
- mordisteis
- mordieron
fut. de ind.
- morderé
- morderás
- morderá
- morderemos
- morderéis
- morderán
condic.
- mordería
- morderías
- mordería
- morderíamos
- morderíais
- morderían
pres. de subj.
- que muerda
- que muerdas
- que muerda
- que mordamos
- que mordáis
- que muerdan
imp. de subj.
- que mordiera
- que mordieras
- que mordiera
- que mordiéramos
- que mordierais
- que mordieran
miscelánea
- ¡muerde!
- ¡morded!
- ¡no muerdas!
- ¡no mordáis!
- mordido
- mordiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor morder:
Synoniemen voor "morder":
Wiktionary: morder
morder
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• morder | → mordre | ↔ bite — to cut off a piece by clamping the teeth |
• morder | → mordre | ↔ bite — to attack with the teeth |
• morder | → mordre | ↔ bijten — iets afsnijden of afscheuren door tanden tegen elkaar te duwen |
• morder | → mordre | ↔ abbeißen — mit den Zähnen ein Stück abtrennen |
• morder | → piquer; mordre | ↔ beißen — (transitiv) die Zähne in etwas schlagen |