Overzicht
Spaans Synoniemen: Meer gegevens...
- zarpas:
-
zarpar:
- chillar; encolerizarse; enfurecerse; zarpar; ajear; despotricar; imprecar; blasfemar; tronar; refunfuñar; bramar; vociferar; desentonar; despotricar contra; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; soltar un taco; agredir de palabra; salir; irse; marcharse; partir; abandonar; largarse; irse de viaje; agotar; correrse; alejarse de; hacerse a la mar; reñir; gruñir; insultar; maldecir; pelearse; renegar; rabiar; echar pestes; embravecerse; hacer estragos; desatarse contra; ir embalado; fulminar; fulminar contra; rugir; proliferar
Spaans
Uitgebreide synoniemen voor zarpas in het Spaans
zarpas:
zarpas vorm van zarpar:
-
zarpar
chillar; encolerizarse; enfurecerse; zarpar; ajear; despotricar; imprecar; blasfemar; tronar; refunfuñar; bramar; vociferar; desentonar; despotricar contra; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; soltar un taco; agredir de palabra-
chillar werkwoord
-
encolerizarse werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
zarpar werkwoord
-
ajear werkwoord
-
despotricar werkwoord
-
imprecar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
tronar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
bramar werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
desentonar werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
soltar palabrotas werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
soltar un taco werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
-
zarpar
-
zarpar
-
zarpar
tronar; reñir; zarpar; gruñir; insultar; chillar; maldecir; pelearse; renegar; rabiar; refunfuñar; bramar; ajear; enfurecerse; vociferar; desentonar; despotricar; blasfemar; echar pestes; imprecar; embravecerse; hacer estragos; desatarse contra; agredir de palabra; lanzar blasfemias; despotricar contra; ir embalado-
tronar werkwoord
-
reñir werkwoord
-
zarpar werkwoord
-
gruñir werkwoord
-
insultar werkwoord
-
chillar werkwoord
-
maldecir werkwoord
-
pelearse werkwoord
-
renegar werkwoord
-
rabiar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
bramar werkwoord
-
ajear werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
desentonar werkwoord
-
despotricar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
echar pestes werkwoord
-
imprecar werkwoord
-
embravecerse werkwoord
-
hacer estragos werkwoord
-
desatarse contra werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
ir embalado werkwoord
-
-
zarpar
zarpar; rabiar; refunfuñar; fulminar; enfurecerse; vociferar; encolerizarse; desatarse contra; lanzar blasfemias; fulminar contra-
zarpar werkwoord
-
rabiar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
fulminar werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
encolerizarse werkwoord
-
desatarse contra werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
fulminar contra werkwoord
-
-
zarpar
rugir; insultar; refunfuñar; enfurecerse; echar pestes; hacer estragos; despotricar; lanzar blasfemias; soltar palabrotas; zarpar; maldecir; renegar; tronar; proliferar; bramar; ajear; vociferar; desentonar; blasfemar; embravecerse; desatarse contra; agredir de palabra; despotricar contra-
rugir werkwoord
-
insultar werkwoord
-
refunfuñar werkwoord
-
enfurecerse werkwoord
-
echar pestes werkwoord
-
hacer estragos werkwoord
-
despotricar werkwoord
-
lanzar blasfemias werkwoord
-
soltar palabrotas werkwoord
-
zarpar werkwoord
-
maldecir werkwoord
-
renegar werkwoord
-
tronar werkwoord
-
proliferar werkwoord
-
bramar werkwoord
-
ajear werkwoord
-
vociferar werkwoord
-
desentonar werkwoord
-
blasfemar werkwoord
-
embravecerse werkwoord
-
desatarse contra werkwoord
-
agredir de palabra werkwoord
-
despotricar contra werkwoord
-
Conjugations for zarpar:
presente
- zarpo
- zarpas
- zarpa
- zarpamos
- zarpáis
- zarpan
imperfecto
- zarpaba
- zarpabas
- zarpaba
- zarpábamos
- zarpabais
- zarpaban
indefinido
- zarpé
- zarpaste
- zarpó
- zarpamos
- zarpasteis
- zarparon
fut. de ind.
- zarparé
- zarparás
- zarpará
- zarparemos
- zarparéis
- zarparán
condic.
- zarparía
- zarparías
- zarparía
- zarparíamos
- zarparíais
- zarparían
pres. de subj.
- que zarpe
- que zarpes
- que zarpe
- que zarpemos
- que zarpéis
- que zarpen
imp. de subj.
- que zarpara
- que zarparas
- que zarpara
- que zarpáramos
- que zarparais
- que zarparan
miscelánea
- ¡zarpa!
- ¡zarpad!
- ¡no zarpes!
- ¡no zarpéis!
- zarpado
- zarpando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes