Spaans

Uitgebreide synoniemen voor tonto in het Spaans

tonto:

tonto [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el tonto
    el papanatas; el tonto
    • papanatas [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. el tonto
    el palurdo; el pedazo de animal; el gamberro; el patán; el tonto; el paleto; el grosero; el granuja; el mal educado; el mentecato; la persona torpe; el bruto; el cateto; la ala; el torpe
  3. el tonto
    el bobo; el asno; el simplón; el tonto; el imbécil
    • bobo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • asno [el ~] zelfstandig naamwoord
    • simplón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • imbécil [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. el tonto
    el papamoscas; el bobo; el Juan Lanas; el majadero; el idiota; el papanatas; el estúpido; el tonto; el buenazo; el mentecato; el imbécil; el simplón
  5. el tonto
    el tonto; la boba; el bufón; el bobo; la nulidad; el simplón
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • boba [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bufón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bobo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • nulidad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • simplón [el ~] zelfstandig naamwoord
  6. el tonto
    el lelo; el tonto; el memo; el mentecato
    • lelo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • memo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mentecato [el ~] zelfstandig naamwoord
  7. el tonto
    el bobo; el tonto; el gaznápiro; el estúpido; el majadero; el imbécil; el mentecato; el simplón
  8. el tonto
    el pollo de la lechuza; el tonto; el bobo; el estúpido; el imbécil; la tonta; el mentecato; el majadero
  9. el tonto
    el mentecato; el capullo; el bruto; el paleto; el tonto; el campesino; el torpe; el grosero; el agricultor; el granjero; el granuja; el patán; el palurdo; el cateto; el eructo; el mal educado; el pedazo de animal; la persona torpe
  10. el tonto
    el estúpido; el Juan Lanas; el tonto; el bobo; el burro; el idiota; el asno; el borrego; el imbécil; el mentecato; el borrico; el simplón; el gaznápiro
    • estúpido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • Juan Lanas [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bobo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • burro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • idiota [el ~] zelfstandig naamwoord
    • asno [el ~] zelfstandig naamwoord
    • borrego [el ~] zelfstandig naamwoord
    • imbécil [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mentecato [el ~] zelfstandig naamwoord
    • borrico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • simplón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • gaznápiro [el ~] zelfstandig naamwoord
  11. el tonto
    el capullo; la persona torpe; el tonto; el campesino; el torpe; el grosero; el bruto; la jota; el agricultor; el granjero; el paleto; el granuja; el patán; el mentecato; el palurdo; el aldeano; el cateto; el eructo; el mal educado
    • capullo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • persona torpe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • campesino [el ~] zelfstandig naamwoord
    • torpe [el ~] zelfstandig naamwoord
    • grosero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bruto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • jota [la ~] zelfstandig naamwoord
    • agricultor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • granjero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • paleto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • granuja [el ~] zelfstandig naamwoord
    • patán [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mentecato [el ~] zelfstandig naamwoord
    • palurdo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • aldeano [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cateto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • eructo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mal educado [el ~] zelfstandig naamwoord
  12. el tonto
    el tonto; el torpe; el grosero; el bruto; el patán; el palurdo; el mal educado; la persona torpe
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • torpe [el ~] zelfstandig naamwoord
    • grosero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bruto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • patán [el ~] zelfstandig naamwoord
    • palurdo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mal educado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • persona torpe [la ~] zelfstandig naamwoord
  13. el tonto
    el payaso; el mequetrefe; el chiflado; el burro; el ganso; el retardado; el tonto; el loco; el comodín
    • payaso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • mequetrefe [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chiflado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • burro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ganso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • retardado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • loco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • comodín [el ~] zelfstandig naamwoord
  14. el tonto
    el tonto
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
  15. el tonto
    el loco; el mequetrefe; el retardado; el subnormal; el deficiente mental; la idiota; el imbécil; el demente; el tonto
  16. el tonto
    el bobo; el Juan Lanas; el tonto; el buenazo; el bonachón; el angelote
    • bobo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • Juan Lanas [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tonto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • buenazo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bonachón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • angelote [el ~] zelfstandig naamwoord

tonto bijvoeglijk naamwoord

  1. tonto
    estúpido; entorpecido; tonto; lelo; imbécil; disparatado; bobo; insensato; disparatadamente; simplón; simplote; torpe; irrazonable; embotado
  2. tonto
    loco; cú-cú; mentalmente enfermo; idiota; tonto
  3. tonto
    aburrido; estúpido; bobo; monótono; tedioso; tonto; lelo; imbécil; insípido; embotador
  4. tonto
    ingenuo; aniñado; bobo; tonto; cándido; simple; inocente; inmaduro; simplón; como un niño; simplote; infantil
  5. tonto
    cú-cú; Juan Lanas; extraño; loco; chiflado; perezoso; mudo; cucú; desconcertado; absurdo; cretino; chalado; desequilibrado; tonto; raro; peculiar; ganso; locamente; perturbado; loquillo; como loco; enmarañado; curioso; típico; desordenado; necio; característico; tontamente; con locura; loco de remate; caótico; descabellado; indolente; ofuscado; insano; obcecado
  6. tonto
    estúpido; loco; chiflado; tonto; necio; bobo; ganso; absurdo; insensato; desatinado; mentecato; abigarrado
  7. tonto
    tonto; torpe; tosco; zafio; mastuerzo
    • tonto bijvoeglijk naamwoord
    • torpe bijvoeglijk naamwoord
    • tosco bijvoeglijk naamwoord
    • zafio bijvoeglijk naamwoord
    • mastuerzo bijvoeglijk naamwoord
  8. tonto
    lelo; tonto; estúpido; bobo; simple; imbécil
  9. tonto
    estúpido; absurdo; desatinado; terriblemente; tonto; loco; necio; chiflado; ganso; insensato; mentecato; irracional; irrazonable
  10. tonto
    tonto; borreguil

Verwante woorden van "tonto":


Alternatieve synoniemen voor "tonto":


Verwante synoniemen voor tonto