Spaans

Uitgebreide synoniemen voor tipa in het Spaans

tipa:

tipa [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la tipa
    la chica; la tipa; la tía; la chavala
    • chica [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tipa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • chavala [la ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "tipa":


Alternatieve synoniemen voor "tipa":


tipa vorm van tipo:

tipo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el tipo
    el tipo; la categoría; el género; la clase
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • categoría [la ~] zelfstandig naamwoord
    • género [el ~] zelfstandig naamwoord
    • clase [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. el tipo
    el pájaro; la ave; la gallina; el tipo; el pollo; la pollita; la gallina joven; la perdiz
    • pájaro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ave [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gallina [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pollo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pollita [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gallina joven [la ~] zelfstandig naamwoord
    • perdiz [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. el tipo
    la persona; el tipo; el personaje; el género humano; la personalidad; el ser humano; la figura; el hombre
  4. el tipo
    el caballero; el señor; el hombre; el chico; el compañero; el macho; el tío; el chaval; el amo; el joven; el hombrecillo; el tipo; el hombrecito; el fulano
    • caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • macho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
    • amo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • joven [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • fulano [el ~] zelfstandig naamwoord
  5. el tipo
    el tipo; el individuo; la persona; el personaje
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • individuo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • persona [la ~] zelfstandig naamwoord
    • personaje [el ~] zelfstandig naamwoord
  6. el tipo
    el tipo; el personaje; el tío; la figura; el individual
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • personaje [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • figura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • individual [el ~] zelfstandig naamwoord
  7. el tipo
    el ser; la criatura; el tipo; el sujeto
    • ser [el ~] zelfstandig naamwoord
    • criatura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • sujeto [el ~] zelfstandig naamwoord
  8. el tipo
    el chaval; el hombre; el tío; el fulano; el tipo; el joven
    • chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • fulano [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • joven [el ~] zelfstandig naamwoord
  9. el tipo
    el personaje; el tipo
    • personaje [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
  10. el tipo
    la forma; la talla; la postura; el personaje; la aparición; la silueta; el tipo; el molde; la estatura; la figura; el aparecido; el modal
    • forma [la ~] zelfstandig naamwoord
    • talla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • postura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • personaje [el ~] zelfstandig naamwoord
    • aparición [la ~] zelfstandig naamwoord
    • silueta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • molde [el ~] zelfstandig naamwoord
    • estatura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • figura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • aparecido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • modal [el ~] zelfstandig naamwoord
  11. el tipo
    el chaval; el tío; el tipo
    • chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
  12. el tipo
    el señorito; el dandi; el pisaverde; el petimetre; el tipo
    • señorito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • dandi [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pisaverde [el ~] zelfstandig naamwoord
    • petimetre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
  13. el tipo
    la comunicación; la publicación; la edición; la promulgación; la proclamación; el tipo; la publicidad; la aparición; la declaración; la visión; la notificación; la revelación
  14. el tipo
    la letra de imprenta; el tipo
  15. el tipo
    el tipo; el tío
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "tipo":


Alternatieve synoniemen voor "tipo":