Spaans

Uitgebreide synoniemen voor señora in het Spaans

señora:

señora [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la señora
    la señora
    • señora [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. la señora
    la señora; la mujer; la esposa; la ama; la mujeruca; la compañera en la vida; la ama de casa; la consorte; la conviviente; la compañera; la dueña de casa; la madre de familia; la cónyuge
  3. la señora
    la señora; la mujer; la dama
    • señora [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mujer [la ~] zelfstandig naamwoord
    • dama [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. la señora
    la señorita; la señora; la chica; la dama; la maestra; la doncella; la niña; la mujer; la gata
    • señorita [la ~] zelfstandig naamwoord
    • señora [la ~] zelfstandig naamwoord
    • chica [la ~] zelfstandig naamwoord
    • dama [la ~] zelfstandig naamwoord
    • maestra [la ~] zelfstandig naamwoord
    • doncella [la ~] zelfstandig naamwoord
    • niña [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mujer [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gata [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. la señora
    la pareja; la esposa; la mujer; la señora; la ama de casa; la compañera en la vida; la compañera; la mujeruca; la ama; la cónyuge; la dueña de casa; la conviviente; la madre de familia; la consorte
  6. la señora
    la señora; la pareja; la esposa; la compañera en la vida; la mujer; la ama; la compañera; la cónyuge; la consorte; la conviviente
  7. la señora
    la mujer; la ama; la señora; la ama de casa; la cónyuge; la mujeruca; la madre de familia; la compañera en la vida; la dueña de casa
  8. la señora
    la mujer; la esposa; la señora; la cónyuge; la consorte; la compañera en la vida

Verwante woorden van "señora":


Alternatieve synoniemen voor "señora":


señor:

señor [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el señor
    el señor
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. el señor
    el señor; el caballero; el maestro; el hombre; el dueño; el rey; el soberano; el profesor; el docente
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • maestro [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • dueño [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rey [el ~] zelfstandig naamwoord
    • soberano [el ~] zelfstandig naamwoord
    • profesor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • docente [el ~] zelfstandig naamwoord
  3. el señor
    el caballero; el señor; el hombre; el chico; el compañero; el macho; el tío; el chaval; el amo; el joven; el hombrecillo; el tipo; el hombrecito; el fulano
    • caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • macho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
    • amo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • joven [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • fulano [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. el señor
    el caballero; el señor; el chico; el hombre; el soberano
    • caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chico [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • soberano [el ~] zelfstandig naamwoord
  5. el señor
    el amo; el dueño; el caballero; el rey; el señor; el soberano; el hidalgo
    • amo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • dueño [el ~] zelfstandig naamwoord
    • caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rey [el ~] zelfstandig naamwoord
    • señor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • soberano [el ~] zelfstandig naamwoord
    • hidalgo [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "señor":


Alternatieve synoniemen voor "señor":


Verwante synoniemen voor señora