Spaans
Uitgebreide synoniemen voor ronco in het Spaans
ronco:
-
ronco
afónico; enronquecido; áspero; ronco-
afónico bijvoeglijk naamwoord
-
enronquecido bijvoeglijk naamwoord
-
áspero bijvoeglijk naamwoord
-
ronco bijvoeglijk naamwoord
-
-
ronco
malhumorado; desabrido; chabacano; rudo; agrio; ronco; despegado; hosco; gruñón; enfurruñado; rebarbativo-
malhumorado bijvoeglijk naamwoord
-
desabrido bijvoeglijk naamwoord
-
chabacano bijvoeglijk naamwoord
-
rudo bijvoeglijk naamwoord
-
agrio bijvoeglijk naamwoord
-
ronco bijvoeglijk naamwoord
-
despegado bijvoeglijk naamwoord
-
hosco bijvoeglijk naamwoord
-
gruñón bijvoeglijk naamwoord
-
enfurruñado bijvoeglijk naamwoord
-
rebarbativo bijvoeglijk naamwoord
-
Verwante woorden van "ronco":
Alternatieve synoniemen voor "ronco":
roncar:
Conjugations for roncar:
presente
- ronco
- roncas
- ronca
- roncamos
- roncáis
- roncan
imperfecto
- roncaba
- roncabas
- roncaba
- roncábamos
- roncabais
- roncaban
indefinido
- ronqué
- roncaste
- roncó
- roncamos
- roncasteis
- roncaron
fut. de ind.
- roncaré
- roncarás
- roncará
- roncaremos
- roncaréis
- roncarán
condic.
- roncaría
- roncarías
- roncaría
- roncaríamos
- roncaríais
- roncarían
pres. de subj.
- que ronque
- que ronques
- que ronque
- que ronquemos
- que ronquéis
- que ronquen
imp. de subj.
- que roncara
- que roncaras
- que roncara
- que roncáramos
- que roncarais
- que roncaran
miscelánea
- ¡ronca!
- ¡roncad!
- ¡no ronques!
- ¡no ronquéis!
- roncado
- roncando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes