Spaans

Uitgebreide synoniemen voor ranura in het Spaans

ranura:

ranura [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la ranura
    la ranura; la grieta; la rendija
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • grieta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rendija [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. la ranura
    la ranura; la acanaladura
  3. la ranura
    la junta; la costura; la ranura; la juntura; el intersticio; la soldadura
    • junta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • costura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • juntura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • intersticio [el ~] zelfstandig naamwoord
    • soldadura [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. la ranura
    la rendija; la raja; la hendidura; la zanja; el surco; la ranura; la canaladura
    • rendija [la ~] zelfstandig naamwoord
    • raja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • hendidura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • zanja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • surco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canaladura [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. la ranura
    la corredera; la raja; la canaladura; el surco; la cuca; el canalizo; la arruga; el canal; la zanja; la ranura; la regadera; la acequia; la rendija; la roza; la hendidura
    • corredera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • raja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canaladura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • surco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cuca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canalizo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • arruga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canal [el ~] zelfstandig naamwoord
    • zanja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • regadera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • acequia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rendija [la ~] zelfstandig naamwoord
    • roza [la ~] zelfstandig naamwoord
    • hendidura [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. la ranura
    la culisa; el avivador; la guía; la ranura
    • culisa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • avivador [el ~] zelfstandig naamwoord
    • guía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
  7. la ranura
    el canal; la acequia; la canaladura; el paso; la raja; la ranura; la regadera; la corredera; la rendija; la hendidura; el canalizo; la aguas navegables; el canal de navegación; la vía fluvial
  8. la ranura
    la mina; la canaladura; la arruga; el canal; la cantera; la fosa; el surco; la ranura; la rendija
    • mina [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canaladura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • arruga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canal [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cantera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fosa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • surco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rendija [la ~] zelfstandig naamwoord
  9. la ranura
    el barranco; la quebrada; la garganta; el precipicio; el canal; la distancia; la zanja; el surco; el alejamiento; la ranura; la rendija; la hendidura; el resquicio; el intersticio
  10. la ranura
    la ranura
    • ranura [la ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "ranura":