Spaans

Uitgebreide synoniemen voor pausa in het Spaans

pausa:

pausa [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la pausa
    el descanso; la pausa; el intermedio; el reposo
    • descanso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pausa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • intermedio [el ~] zelfstandig naamwoord
    • reposo [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. la pausa
    el descanso; la pausa
    • descanso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pausa [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. la pausa
    el descanso; el recreo; la pausa en el trabajo; el intermedio; la pausa; la interrupción
  4. la pausa
    la pausa; la hora vacía
  5. la pausa
    la relajación; el descanso; el intermedio; el entretenimiento; el reposo; el recreo; la pausa; el esparcimiento; la distracción; la interrupción; la distensión
  6. la pausa
    el descanso; el intermedio; el recreo; la pausa; la interrupción; el entreacto; la hora de comer; la hora del almuerzo; la pausa en el trabajo; el recreo del mediodía; la pausa del mediodía; la pausa de mediodía; el descanso de mediodía
  7. la pausa
    la pausa
    • pausa [la ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "pausa":


Verwante synoniemen voor pausa