Overzicht
Spaans Synoniemen: Meer gegevens...
-
mudo:
- cú-cú; Juan Lanas; extraño; loco; chiflado; perezoso; mudo; cucú; desconcertado; absurdo; cretino; chalado; desequilibrado; tonto; raro; peculiar; ganso; locamente; perturbado; loquillo; como loco; enmarañado; curioso; típico; desordenado; necio; característico; tontamente; con locura; loco de remate; caótico; descabellado; indolente; ofuscado; insano; obcecado; asombrado; estupefacto; sorprendido; patidifuso; atónito; extrañado; perplejo; atontado; sin habla; pasmado; con la boca abierta; aturdido; embobado; sin palabras; enmudecido; patitieso; sombrear; gris; oscuro; pálido; sin brillo; pardo; sombrío; sordo; grisáceo
- mudarse:
Spaans
Uitgebreide synoniemen voor mudo in het Spaans
mudo:
-
mudo
cú-cú; Juan Lanas; extraño; loco; chiflado; perezoso; mudo; cucú; desconcertado; absurdo; cretino; chalado; desequilibrado; tonto; raro; peculiar; ganso; locamente; perturbado; loquillo; como loco; enmarañado; curioso; típico; desordenado; necio; característico; tontamente; con locura; loco de remate; caótico; descabellado; indolente; ofuscado; insano; obcecado-
cú-cú bijvoeglijk naamwoord
-
Juan Lanas bijvoeglijk naamwoord
-
extraño bijvoeglijk naamwoord
-
loco bijvoeglijk naamwoord
-
chiflado bijvoeglijk naamwoord
-
perezoso bijvoeglijk naamwoord
-
mudo bijvoeglijk naamwoord
-
cucú bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
absurdo bijvoeglijk naamwoord
-
cretino bijvoeglijk naamwoord
-
chalado bijvoeglijk naamwoord
-
desequilibrado bijvoeglijk naamwoord
-
tonto bijvoeglijk naamwoord
-
raro bijvoeglijk naamwoord
-
peculiar bijvoeglijk naamwoord
-
ganso bijvoeglijk naamwoord
-
locamente bijvoeglijk naamwoord
-
perturbado bijvoeglijk naamwoord
-
loquillo bijvoeglijk naamwoord
-
como loco bijvoeglijk naamwoord
-
enmarañado bijvoeglijk naamwoord
-
curioso bijvoeglijk naamwoord
-
típico bijvoeglijk naamwoord
-
desordenado bijvoeglijk naamwoord
-
necio bijvoeglijk naamwoord
-
característico bijvoeglijk naamwoord
-
tontamente bijvoeglijk naamwoord
-
con locura bijvoeglijk naamwoord
-
loco de remate bijvoeglijk naamwoord
-
caótico bijvoeglijk naamwoord
-
descabellado bijvoeglijk naamwoord
-
indolente bijvoeglijk naamwoord
-
ofuscado bijvoeglijk naamwoord
-
insano bijvoeglijk naamwoord
-
obcecado bijvoeglijk naamwoord
-
-
mudo
asombrado; estupefacto; sorprendido; mudo; desconcertado; patidifuso; atónito; extrañado; perplejo; atontado; sin habla; pasmado; con la boca abierta; aturdido; embobado; sin palabras; enmudecido; patitieso-
asombrado bijvoeglijk naamwoord
-
estupefacto bijvoeglijk naamwoord
-
sorprendido bijvoeglijk naamwoord
-
mudo bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
patidifuso bijvoeglijk naamwoord
-
atónito bijvoeglijk naamwoord
-
extrañado bijvoeglijk naamwoord
-
perplejo bijvoeglijk naamwoord
-
atontado bijvoeglijk naamwoord
-
sin habla bijvoeglijk naamwoord
-
pasmado bijvoeglijk naamwoord
-
con la boca abierta bijvoeglijk naamwoord
-
aturdido bijvoeglijk naamwoord
-
embobado bijvoeglijk naamwoord
-
sin palabras bijvoeglijk naamwoord
-
enmudecido bijvoeglijk naamwoord
-
patitieso bijvoeglijk naamwoord
-
-
mudo
Verwante woorden van "mudo":
Alternatieve synoniemen voor "mudo":
mudarse:
-
mudarse
-
mudarse
desplazar; expulsar; trasladarse; trasladar; mudarse; despachar; desmontar; desarmar; desmantelar; extirpar; cambiar la fecha-
desplazar werkwoord
-
expulsar werkwoord
-
trasladarse werkwoord
-
trasladar werkwoord
-
mudarse werkwoord
-
despachar werkwoord
-
desmontar werkwoord
-
desarmar werkwoord
-
desmantelar werkwoord
-
extirpar werkwoord
-
cambiar la fecha werkwoord
-
Conjugations for mudarse:
presente
- me mudo
- te mudas
- se muda
- nos mudamos
- os mudáis
- se mudan
imperfecto
- me mudaba
- te mudabas
- se mudaba
- nos mudábamos
- os mudabais
- se mudaban
indefinido
- me mudé
- te mudaste
- se mudó
- nos mudamos
- os mudasteis
- se mudaron
fut. de ind.
- me mudaré
- te mudarás
- se mudará
- nos mudaremos
- os mudaréis
- se mudarán
condic.
- me mudaría
- te mudarías
- se mudaría
- nos mudaríamos
- os mudaríais
- se mudarían
pres. de subj.
- que me mude
- que te mudes
- que se mude
- que nos mudemos
- que os mudéis
- que se muden
imp. de subj.
- que me mudara
- que te mudaras
- que se mudara
- que nos mudáramos
- que os mudarais
- que se mudaran
miscelánea
- ¡múdate!
- ¡mudaos!
- ¡no te mudes!
- ¡no os mudéis!
- mudado
- mudándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes