Spaanse synoniemen van estructura, ander woord voor estructura

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

estructura:
- organización; estructura; construcción; sistema; ordenación; configuración; orden; compilación; regulación; escalafón; composición; armadura; armazón; marco; bastidor; edificio; casa; terreno edificable; talla; inmueble; terreno de construcción; finca; estatura; prenda; cultivo; complexión; solar; lote; edificación; parcela; faldón; distinción; diseño; propósito; intención; directivos; elegancia; combinación; conjunto; combinaciones
estructurar:
- arreglar; organizar; iniciar; estructurar; poner; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; levantar; montar; formar; instalar; constituir; colocar; colocarse; concebir; destinar; estacionar; dotar de estructura

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor estructura in het Spaans

estructura:

estructura [la ~] zelfstandig naamwoord

la estructura
la organización; la estructura; la construcción; el sistema; la ordenación; la configuración; el orden; la compilación; la regulación; el escalafón
- organización [la ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- construcción [la ~] zelfstandig naamwoord
- sistema [el ~] zelfstandig naamwoord
- ordenación [la ~] zelfstandig naamwoord
- configuración [la ~] zelfstandig naamwoord
- orden [el ~] zelfstandig naamwoord
- compilación [la ~] zelfstandig naamwoord
- regulación [la ~] zelfstandig naamwoord
- escalafón [el ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la estructura; la construcción; la composición
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- construcción [la ~] zelfstandig naamwoord
- composición [la ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la armadura; la estructura; el armazón; el marco; el bastidor
- armadura [la ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- armazón [el ~] zelfstandig naamwoord
- marco [el ~] zelfstandig naamwoord
- bastidor [el ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
el edificio; la construcción; la casa; el terreno edificable; la talla; el inmueble; el terreno de construcción; la finca; la estructura; la estatura; la prenda; el cultivo; la complexión; el solar; el lote; la edificación; la parcela; el faldón
- edificio [el ~] zelfstandig naamwoord
- construcción [la ~] zelfstandig naamwoord
- casa [la ~] zelfstandig naamwoord
- terreno edificable [el ~] zelfstandig naamwoord
- talla [la ~] zelfstandig naamwoord
- inmueble [el ~] zelfstandig naamwoord
- terreno de construcción [el ~] zelfstandig naamwoord
- finca [la ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- estatura [la ~] zelfstandig naamwoord
- prenda [la ~] zelfstandig naamwoord
- cultivo [el ~] zelfstandig naamwoord
- complexión [la ~] zelfstandig naamwoord
- solar [el ~] zelfstandig naamwoord
- lote [el ~] zelfstandig naamwoord
- edificación [la ~] zelfstandig naamwoord
- parcela [la ~] zelfstandig naamwoord
- faldón [el ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la construcción; el edificio; la finca; la estructura; la casa; la talla; la prenda; el cultivo; la estatura; el inmueble; la edificación; el faldón; la complexión
- construcción [la ~] zelfstandig naamwoord
- edificio [el ~] zelfstandig naamwoord
- finca [la ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- casa [la ~] zelfstandig naamwoord
- talla [la ~] zelfstandig naamwoord
- prenda [la ~] zelfstandig naamwoord
- cultivo [el ~] zelfstandig naamwoord
- estatura [la ~] zelfstandig naamwoord
- inmueble [el ~] zelfstandig naamwoord
- edificación [la ~] zelfstandig naamwoord
- faldón [el ~] zelfstandig naamwoord
- complexión [la ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
el orden; el sistema; la estructura
- orden [el ~] zelfstandig naamwoord
- sistema [el ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la distinción; el diseño; el propósito; la estructura; la intención; el directivos; la elegancia
- distinción [la ~] zelfstandig naamwoord
- diseño [el ~] zelfstandig naamwoord
- propósito [el ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
- intención [la ~] zelfstandig naamwoord
- directivos [el ~] zelfstandig naamwoord
- elegancia [la ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la combinación; el conjunto; el sistema; la combinaciones; la construcción; la estructura
- combinación [la ~] zelfstandig naamwoord
- conjunto [el ~] zelfstandig naamwoord
- sistema [el ~] zelfstandig naamwoord
- combinaciones [la ~] zelfstandig naamwoord
- construcción [la ~] zelfstandig naamwoord
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord
la estructura
la estructura
- estructura [la ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "estructura":

sistema; procedimiento; uso; método; vía; estilo; técnica; regla; norma; red
cabestrillo; armazón; charpa; sostén
factura; confección; disposición; ejecución; elaboración; realización; preparación
organización; ordenamiento

estructura vorm van estructurar:

estructurar werkwoord

estructurar
arreglar; organizar; iniciar; estructurar; poner; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; levantar; montar; formar
- arreglar werkwoord
- organizar werkwoord
- iniciar werkwoord
- estructurar werkwoord
- poner werkwoord
- establecer werkwoord
- comenzar werkwoord
- construir werkwoord
- fundar werkwoord
- erigir werkwoord
- poner en pie werkwoord
- levantar werkwoord
- montar werkwoord
- formar werkwoord
estructurar
montar; establecer; arreglar; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar
- montar werkwoord
- establecer werkwoord
- arreglar werkwoord
- instalar werkwoord
- constituir werkwoord
- colocar werkwoord
- comenzar werkwoord
- colocarse werkwoord
- estructurar werkwoord
- construir werkwoord
- concebir werkwoord
- destinar werkwoord
- estacionar werkwoord
estructurar
estructurar; dotar de estructura
- estructurar werkwoord
- dotar de estructura werkwoord

Conjugations for estructurar:

presente

estructuro
estructuras
estructura
estructuramos
estructuráis
estructuran

imperfecto

estructuraba
estructurabas
estructuraba
estructurábamos
estructurabais
estructuraban

indefinido

estructuré
estructuraste
estructuró
estructuramos
estructurasteis
estructuraron

fut. de ind.

estructuraré
estructurarás
estructurará
estructuraremos
estructuraréis
estructurarán

condic.

estructuraría
estructurarías
estructuraría
estructuraríamos
estructuraríais
estructurarían

pres. de subj.

que estructure
que estructures
que estructure
que estructuremos
que estructuréis
que estructuren

imp. de subj.

que estructurara
que estructuraras
que estructurara
que estructuráramos
que estructurarais
que estructuraran

miscelánea

¡estructura!
¡estructurad!
¡no estructures!
¡no estructuréis!
estructurado
estructurando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "estructurar":

organizar; ordenar; disponer; orquestar; instrumentar; distribuir
vertebrar; articular

Verwante synoniemen voor estructura

Remove Ads

Synoniemen voor "estructura" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor estructura in het Spaans

estructura:

estructura [la ~] zelfstandig naamwoord

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

la estructura

Alternatieve synoniemen voor "estructura":

estructura vorm van estructurar:

estructurar werkwoord

estructurar

estructurar

estructurar

Conjugations for estructurar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Alternatieve synoniemen voor "estructurar":

Verwante synoniemen voor estructura