Spaans

Uitgebreide synoniemen voor disgusto in het Spaans

disgusto:

disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el disgusto
    la aversión; el disgusto; el asco; la antipatía; la animadversión; la repugnancia; la repulsión
  2. el disgusto
    la tristeza de amor; la desazón; el disgusto; el mal de amor
  3. el disgusto
    el disgusto; la insatisfacción; el malestar; el descontento; la discordia; el desagrado; el incomodidad
  4. el disgusto
    el dolor; el duelo; el daño; la pesadumbre; la pena; la tristeza; el pesar; la desgracia; el disgusto; la miseria; la aflicción
    • dolor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • duelo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • daño [el ~] zelfstandig naamwoord
    • pesadumbre [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pena [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tristeza [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pesar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • desgracia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • miseria [la ~] zelfstandig naamwoord
    • aflicción [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. el disgusto
    el enfado; el enojo; la rabia; el disgusto; la cólera; la furia; el furor; la indignación; la malicia; la irritación
    • enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • furia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • furor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
    • malicia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • irritación [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. el disgusto
    la cólera; el despecho; la rabia; la ira; el enfado; el disgusto; el enojo; la furia; la maldad; el furor; la indignación
    • cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • despecho [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ira [la ~] zelfstandig naamwoord
    • enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • furia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • maldad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • furor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
  7. el disgusto
    el descontento; el disgusto; la discordia; el desagrado; el abatimiento
  8. el disgusto
    la incomodidad; la molestia; el malestar; el disgusto; el descontento; la desazón; la insatisfacción
  9. el disgusto
    el enojo; la cólera; el furor; la rabia; el enfado; el disgusto; la furia; la maldad; la indignación
    • enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
    • furor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
    • disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
    • furia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • maldad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
  10. el disgusto
    la conmoción; la irritaciones; el disgusto; la irritación

Verwante woorden van "disgusto":


Alternatieve synoniemen voor "disgusto":


Verwante synoniemen voor disgusto