Spaans

Uitgebreide synoniemen voor crisis in het Spaans

crisis:

crisis [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la crisis
    la crisis; la depresión; la baja coyuntura
  2. la crisis
    el estado de alarma; el estado de emergencia; el desastre; la crisis; el estado de alerta
  3. la crisis
    la baja; la trampa; la inclinación; el fracaso; la caída; la crisis; la ruina; el hundimiento; el derrumbe; el bache; el colapso; el bajón; el desplome; la recesión; el derrumbamiento; la recaída; el crac; el desmoronamiento; el aplanamiento; la driza
  4. la crisis
    la baja; el fracaso; la crisis; el bache; la depresión; el bajón; la flojedad; el bajones
    • baja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • crisis [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bache [el ~] zelfstandig naamwoord
    • depresión [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bajón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • flojedad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bajones [el ~] zelfstandig naamwoord
  5. la crisis
    la depresión; el abatimiento; la crisis

Alternatieve synoniemen voor "crisis":


Verwante synoniemen voor crisis