Spaanse synoniemen van caseta, ander woord voor caseta

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

caseta:
- residencia; alojamiento; estancia; casita; permanencia; casilla; caseta; campana de cristal; jaula; zaquizamí; trastero; choza; casucha; cabaña; cabina; chabola; camarote; garita; casuca; cuchitril; covacha; caseta del perro; chiribitil; tugurio; asignatura; artesanía; mercancía; profesión; apelación; asunto; trabajo; causa; asuntos; actividades; aventura; compartimiento; actividad; partición; división; reparto; taquilla; zahurda; lóculo; masilla; recuadro; pegamento; calabozo; gallinero; pocilga; fanal
casete:
- casete; cinta

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor caseta in het Spaans

caseta:

caseta [la ~] zelfstandig naamwoord

la caseta
la residencia; el alojamiento; la estancia; la casita; la permanencia; la casilla; la caseta; la campana de cristal
- residencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- alojamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- estancia [la ~] zelfstandig naamwoord
- casita [la ~] zelfstandig naamwoord
- permanencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- casilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
- campana de cristal [la ~] zelfstandig naamwoord
la caseta
la caseta; la jaula; el zaquizamí; el trastero; la choza; la casucha; la casilla; la cabaña; la cabina; la chabola; el camarote; la garita; la casuca; el cuchitril; la covacha; la caseta del perro; el chiribitil
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
- jaula [la ~] zelfstandig naamwoord
- zaquizamí [el ~] zelfstandig naamwoord
- trastero [el ~] zelfstandig naamwoord
- choza [la ~] zelfstandig naamwoord
- casucha [la ~] zelfstandig naamwoord
- casilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- cabaña [la ~] zelfstandig naamwoord
- cabina [la ~] zelfstandig naamwoord
- chabola [la ~] zelfstandig naamwoord
- camarote [el ~] zelfstandig naamwoord
- garita [la ~] zelfstandig naamwoord
- casuca [la ~] zelfstandig naamwoord
- cuchitril [el ~] zelfstandig naamwoord
- covacha [la ~] zelfstandig naamwoord
- caseta del perro [la ~] zelfstandig naamwoord
- chiribitil [el ~] zelfstandig naamwoord
la caseta
la caseta; el tugurio
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
- tugurio [el ~] zelfstandig naamwoord
la caseta
la asignatura; la artesanía; la mercancía; la profesión; la caseta; el apelación; el asunto; el trabajo; la causa; la casilla; el asuntos; la actividades; la aventura; el compartimiento; la actividad
- asignatura [la ~] zelfstandig naamwoord
- artesanía [la ~] zelfstandig naamwoord
- mercancía [la ~] zelfstandig naamwoord
- profesión [la ~] zelfstandig naamwoord
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
- apelación [el ~] zelfstandig naamwoord
- asunto [el ~] zelfstandig naamwoord
- trabajo [el ~] zelfstandig naamwoord
- causa [la ~] zelfstandig naamwoord
- casilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- asuntos [el ~] zelfstandig naamwoord
- actividades [la ~] zelfstandig naamwoord
- aventura [la ~] zelfstandig naamwoord
- compartimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- actividad [la ~] zelfstandig naamwoord
la caseta
la partición; la división; el reparto; el compartimiento; la caseta
- partición [la ~] zelfstandig naamwoord
- división [la ~] zelfstandig naamwoord
- reparto [el ~] zelfstandig naamwoord
- compartimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
la caseta
la taquilla; la casilla; el trastero; la jaula; la cabaña; la zahurda; el lóculo; la caseta; la masilla; el recuadro; el pegamento; el calabozo; el gallinero; la garita; la casucha; la pocilga; la casuca; el fanal; el cuchitril; la covacha; el zaquizamí; la caseta del perro; la campana de cristal
- taquilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- casilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- trastero [el ~] zelfstandig naamwoord
- jaula [la ~] zelfstandig naamwoord
- cabaña [la ~] zelfstandig naamwoord
- zahurda [la ~] zelfstandig naamwoord
- lóculo [el ~] zelfstandig naamwoord
- caseta [la ~] zelfstandig naamwoord
- masilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- recuadro [el ~] zelfstandig naamwoord
- pegamento [el ~] zelfstandig naamwoord
- calabozo [el ~] zelfstandig naamwoord
- gallinero [el ~] zelfstandig naamwoord
- garita [la ~] zelfstandig naamwoord
- casucha [la ~] zelfstandig naamwoord
- pocilga [la ~] zelfstandig naamwoord
- casuca [la ~] zelfstandig naamwoord
- fanal [el ~] zelfstandig naamwoord
- cuchitril [el ~] zelfstandig naamwoord
- covacha [la ~] zelfstandig naamwoord
- zaquizamí [el ~] zelfstandig naamwoord
- caseta del perro [la ~] zelfstandig naamwoord
- campana de cristal [la ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "caseta":

casete

Alternatieve synoniemen voor "caseta":

barraca; choza; barracón; casilla; chabola; refugio; albergue; almacén; alojamiento; hospedaje; aposento
kiosco; garita; puesto; pabellón; templete

casete:

casete [el ~] zelfstandig naamwoord

el casete
el casete; la cinta
- casete [el ~] zelfstandig naamwoord
- cinta [la ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "casete":

casetes, caseta, casetas

Verwante synoniemen voor caseta

Remove Ads

Synoniemen voor "caseta" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor caseta in het Spaans

caseta:

caseta [la ~] zelfstandig naamwoord

la caseta

la caseta

la caseta

la caseta

la caseta

la caseta

Verwante woorden van "caseta":

Alternatieve synoniemen voor "caseta":

casete:

casete [el ~] zelfstandig naamwoord

el casete

Verwante woorden van "casete":

Verwante synoniemen voor caseta