Spaans

Uitgebreide synoniemen voor arcos in het Spaans

arcos:

arcos [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el arcos
    el arcos; la bóvedas
    • arcos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bóvedas [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. el arcos
    el arcos
    • arcos [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "arcos":


arco:

arco [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el arco
    el arco; la curva
    • arco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • curva [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. el arco
    la curva; el arco; la curvatura
    • curva [la ~] zelfstandig naamwoord
    • arco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • curvatura [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. el arco
    la cimbra; el arco; la curva
    • cimbra [la ~] zelfstandig naamwoord
    • arco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • curva [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. el arco
    la curva; la vuelta; el cimbreo; el arco; la revuelta; la curvatura
    • curva [la ~] zelfstandig naamwoord
    • vuelta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cimbreo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • arco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • revuelta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • curvatura [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. el arco
    el arco; la curva; la sinuosidad
    • arco [el ~] zelfstandig naamwoord
    • curva [la ~] zelfstandig naamwoord
    • sinuosidad [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. el arco
    el arco; el rasero; el arco de violín

Verwante woorden van "arco":


Alternatieve synoniemen voor "arco":


Verwante synoniemen voor arcos