Galleta in het Engels vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Engels: Meer gegevens...

galleta:
- cookie; biscuit; snap; kind of biscuit; Dutch rusk; biscuit rusk
Wiktionary:
- galleta → cookie, biscuit
- galleta → gingerbread, biscuit, cookie, cake

Spaans

Uitgebreide vertaling voor galleta (Spaans) in het Engels

la galleta (bizcocho; pastel)
the cookie; the biscuit; the kind of biscuit
- cookie [the ~] zelfstandig naamwoord
- biscuit [the ~] zelfstandig naamwoord
- kind of biscuit [the ~] zelfstandig naamwoord
the snap
– a crisp round cookie flavored with ginger ¹
- snap [the ~] zelfstandig naamwoord
la galleta (bizcocho)
the Dutch rusk; the biscuit rusk
- Dutch rusk [the ~] zelfstandig naamwoord
- biscuit rusk [the ~] zelfstandig naamwoord
la galleta (bizcocho)
the biscuit; the cookie
- biscuit [the ~] zelfstandig naamwoord
- cookie [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Dutch rusk	bizcocho; galleta
biscuit	bizcocho; galleta; pastel
biscuit rusk	bizcocho; galleta
cookie	bizcocho; galleta; pastel	cookie
kind of biscuit	bizcocho; galleta; pastel
snap	bizcocho; galleta; pastel
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
snap		abusar de; ajustar; aprovechar la ocasión; cascar; chasquear; craquear; desfigurar; entrar en erupción; espetar; estallar; explosionar; explotar; hablar bruscamente; hacer explosión; hacer pedazos; ladrar; ondear; papirotear; petardear; pinchar; quebrantar; quebrar; refractar; revolear; revoletear; romper; saltar
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
snap		agraciado; agradable; airoso; amada; ameno; atractivo; atrayente; bello; bonito; buen mozo; cariñoso; con gracia; de buen ver; decorativo; delicadamente; delicado; dulce; elegante; espléndido; finamente; fino; gracioso; guapa; guapo; hermoso; precioso; querido; sutilmente

barquillo; cucurucho; oblea; canutillo
bizcocho; bollo; melindre; torta; bizcotela; brioche; tarta; pastelillo; tortita; rosco
bofetada; sopapo; guantada; bofetón; cachete; cate; chuleta; mamporro; mojicón; revés; soplamocos; tabanazo; tapaboca; tortazo; guantazo; manotazo; papirotazo; pescozón; cachetón; coscorrón
golpe

galleta

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• galleta	→ gingerbread; biscuit; cookie; cake	↔ koek — voeding\|nld een baksel uit de oven met als belangrijkste ingrediënt deeg. Er zijn veel varianten, bijvoorbeeld met chocola, rozijnen of glazuur
• galleta	→ cookie; biscuit	↔ Keks — gebackene Süßigkeit
• galleta	→ cookie; biscuit	↔ Plätzchen — kleines, flaches Gebäck
• galleta	→ cookie; biscuit	↔ biscuit — Gâteau sec.