Overzicht
Spaans naar Engels: Meer gegevens...
-
fingido:
- compulsory; obligatory; obliged; forced; committed; involuntary; indebted; forcible; tied; invented; made up; spun a yarn; told a tall tale; insincere; pretencious; sanctimonious; feigned; hypocritical; drawn up; fictitious; fictive; imaginary; notional; false; faked; sham; stingy; not genuine; bogus; mean
- fingir:
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor fingido (Spaans) in het Engels
fingido:
-
fingido (involuntario; obligado; obligatorio; afectado; forzado; compulsivo; forzoso; antinatural; contranatural)
compulsory; obligatory; obliged; forced; committed; involuntary; indebted; forcible; tied-
compulsory bijvoeglijk naamwoord
-
obligatory bijvoeglijk naamwoord
-
obliged bijvoeglijk naamwoord
-
forced bijvoeglijk naamwoord
-
committed bijvoeglijk naamwoord
-
involuntary bijvoeglijk naamwoord
-
indebted bijvoeglijk naamwoord
-
forcible bijvoeglijk naamwoord
-
tied bijvoeglijk naamwoord
-
-
fingido (imaginado; pensado; inventado; sacado de la manga)
invented; made up; spun a yarn; told a tall tale-
invented bijvoeglijk naamwoord
-
made up bijvoeglijk naamwoord
-
spun a yarn bijvoeglijk naamwoord
-
told a tall tale bijvoeglijk naamwoord
-
-
fingido (insincero; falso; hipócrita)
insincere; pretencious; sanctimonious; feigned; hypocritical-
insincere bijvoeglijk naamwoord
-
pretencious bijvoeglijk naamwoord
-
sanctimonious bijvoeglijk naamwoord
-
feigned bijvoeglijk naamwoord
-
hypocritical bijvoeglijk naamwoord
-
-
fingido (sacado de la manga; inventado; imaginado; ideado)
drawn up; invented; made up; told a tall tale-
drawn up bijvoeglijk naamwoord
-
invented bijvoeglijk naamwoord
-
made up bijvoeglijk naamwoord
-
told a tall tale bijvoeglijk naamwoord
-
-
fingido (ficticio; inventado; simulado)
-
fingido
-
fingido (ficticio; inventado; imaginado)
fictitious; fictive; imaginary; invented; notional-
fictitious bijvoeglijk naamwoord
-
fictive bijvoeglijk naamwoord
-
imaginary bijvoeglijk naamwoord
-
invented bijvoeglijk naamwoord
-
notional bijvoeglijk naamwoord
-
-
fingido (falso; falsamente; vil; malo; mezquino; desdeñoso; vilmente; falsificado; fuera de tono)
false; fictitious; faked; feigned; sham; stingy; not genuine; bogus; mean-
false bijvoeglijk naamwoord
-
fictitious bijvoeglijk naamwoord
-
faked bijvoeglijk naamwoord
-
feigned bijvoeglijk naamwoord
-
sham bijvoeglijk naamwoord
-
stingy bijvoeglijk naamwoord
-
not genuine bijvoeglijk naamwoord
-
bogus bijvoeglijk naamwoord
-
mean bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor fingido:
Synoniemen voor "fingido":
fingir:
-
fingir (pretender; simular; pretextar)
-
fingir (pretender)
-
fingir
-
fingir (pretender; simular; inventar)
-
fingir (hacer teatro)
-
fingir (desplazar hacia delante; pretextar; aparentar; hacer deslizar el parabrisas)
Conjugations for fingir:
presente
- finjo
- finges
- finge
- fingimos
- fingís
- fingen
imperfecto
- fingía
- fingías
- fingía
- fingíamos
- fingíais
- fingían
indefinido
- fingí
- fingiste
- fingió
- fingimos
- fingisteis
- fingieron
fut. de ind.
- fingiré
- fingirás
- fingirá
- fingiremos
- fingiréis
- fingirán
condic.
- fingiría
- fingirías
- fingiría
- fingiríamos
- fingiríais
- fingirían
pres. de subj.
- que finja
- que finjas
- que finja
- que finjamos
- que finjáis
- que finjan
imp. de subj.
- que fingiera
- que fingieras
- que fingiera
- que fingiéramos
- que fingierais
- que fingieran
miscelánea
- ¡finge!
- ¡fingid!
- ¡no finjas!
- ¡no finjáis!
- fingido
- fingiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor fingir:
Synoniemen voor "fingir":
Wiktionary: fingir
fingir
Cross Translation:
verb
-
assume false or disingenuous appearances
-
to make a false copy
-
To make a false display of
-
to make a false display of
-
to allege falsely
-
professional wrestling: to act
-
to cheat or deceive
-
to demonstrate in a deceptive manner
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fingir | → feign; simulate; pretend | ↔ veinzen — zich onecht voordoen |
• fingir | → pretend; feign | ↔ simuleren — (een ziekte) voorwenden |
• fingir | → sham; simulate | ↔ huichelen — veinzen, doen alsof |
• fingir | → feign | ↔ fingieren — etwas aus einem bestimmten Grund vortäuschen, etwas wissentlich fälschen |
• fingir | → feign; pretend | ↔ heucheln — Zustimmung gegenüber einer anderen Person trotz nicht geäußerter gegenteiliger Eigenmeinung vortäuschen |
• fingir | → act; play-act | ↔ schauspielern — etwas vorspielen, vortäuschen, vorgaukeln, sich verstellen |
• fingir | → feign; pose; put on airs; affect; attitudinize | ↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence. |
• fingir | → pretend; plead | ↔ prétexter — Prendre pour prétexte. |