Home ->Woordenboeken ->Spaans/Engels ->Zoek: cortés

Spaanse en Engelse zoekresultaten voor: cortés

Overzicht
Spaans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. cortes:
  2. Cortes:
  3. cortés:
  4. corte:
  5. cortar:
  6. cortarse:
  7. Wiktionary:
Engels naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. cortés:
    Het woord cortés is bekend in onze database, echter hebben wij hiervoor nog geen vertaling van engels naar spaans.
    • Synoniemen voor "cortes":
      Cortes; Cortez; Hernando Cortes; Hernando Cortez; Hernan Cortes; Hernan Cortez; conquistador

Spaans

Uitgebreide vertaling voor cortés (Spaans) in het Engels

cortes:

cortes [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cortes
    the cuts; the gash; the incisions
    • cuts [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • incisions [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. el cortes
    the slashes; the gashes; the cuts
    • slashes [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gashes [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cuts [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cortes
    the snips
    • snips [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. el cortes (copas)
    the coupes; the bowls
    • coupes [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bowls [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. el cortes (perfiles; secciones)
    the profiles
    • profiles [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. el cortes (secciones; perfiles; diámetros)
    the intersections; the sections; the slashes; the cuts; the piercings; the cuttings

Vertaal Matrix voor cortes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bowls copas; cortes copas; cuencos; escudillas; lebrillos
coupes copas; cortes
cuts cortes; diámetros; perfiles; secciones modelos
cuttings cortes; diámetros; perfiles; secciones astillas; barritas; pinchazos; punzada; recortes; retazos; tiras
gash cortes azada; cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; dar un sablazo; entalladura; escopladura; escopleadura; filo; hachazo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; sablazo; tajada; tajo
gashes cortes
incisions cortes
intersections cortes; diámetros; perfiles; secciones intersecciones; puntos de intersección
piercings cortes; diámetros; perfiles; secciones
profiles cortes; perfiles; secciones
sections cortes; diámetros; perfiles; secciones secciones; tramos de ferrocarríl
slashes cortes; diámetros; perfiles; secciones
snips cortes astillas; barritas; recortes; retazos; tiras

Verwante woorden van "cortes":


Cortes:

Cortes [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la Cortes (parlamento)
    the parliament

Vertaal Matrix voor Cortes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
parliament Cortes; parlamento Parlamento; consejo de ministros; gabinete

cortés:

cortés bijvoeglijk naamwoord

  1. cortés (decente; conveniente; correcto; justo; debido)
    proper; fitting; befitting; becoming
  2. cortés (abierto; galante; cortésmente; galantemente; abiertamente)
    courteous; courtly; polite
  3. cortés (civilizado; conveniente; cultivado; atento; culto)
    civilized; cultivated; civil; courteous; polite; cultured; civilised
  4. cortés (muy correcto; cortesano; galante; ceremonioso)
    courtly; well-mannered; mannerly
  5. cortés (agradable; amable; bien dispuesto; )
    a kind manner
  6. cortés
    courteous

Vertaal Matrix voor cortés:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
civilised civilizado; culto
civilized civilizado; culto
cultivated civilizado; culto
fitting probar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
becoming conveniente; correcto; cortés; debido; decente; justo adulador; decente; en formación; favorecedor; halagüeño; honesto; lisonjero; naciente
befitting conveniente; correcto; cortés; debido; decente; justo
civil atento; civilizado; conveniente; cortés; cultivado; culto bien arreglado; bien criado; bien educado; bien ordenado; civil; correcto; decente; decentemente; digno; educado; en orden; honesto; honrado; impecable; impecablemente; limpio; metódico; ordenado; presentable; pulcramente; pulcro; razonable; regulado; regular; respetable; sistemático
civilised atento; civilizado; conveniente; cortés; cultivado; culto
civilized atento; civilizado; conveniente; cortés; cultivado; culto
courteous abiertamente; abierto; atento; civilizado; conveniente; cortés; cortésmente; cultivado; culto; galante; galantemente bien criado; bien educado; civilizado; correcto; culto; decente; educado
courtly abiertamente; abierto; ceremonioso; cortesano; cortés; cortésmente; galante; galantemente; muy correcto bien criado; bien educado
cultivated atento; civilizado; conveniente; cortés; cultivado; culto cultivado; edificado
cultured atento; civilizado; conveniente; cortés; cultivado; culto cultivado
fitting conveniente; correcto; cortés; debido; decente; justo adecuado; ajustado; aplicable; apropiado; conveniente; debido
polite abiertamente; abierto; atento; civilizado; conveniente; cortés; cortésmente; cultivado; culto; galante; galantemente bien criado; bien educado
proper conveniente; correcto; cortés; debido; decente; justo adecuado; ajustado; apropiado; bien educado; civilizado; como corresponde; conveniente; correcto; culto; debidamente; debido; decente; educado; honesto
well-mannered ceremonioso; cortesano; cortés; galante; muy correcto bien criado; bien educado; civilizado; correcto; culto; decente; educado
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
a kind manner agradable; amable; amigable; benévolo; bien dispuesto; complaciente; cortés; educado; indulgente; simpático
mannerly ceremonioso; cortesano; cortés; galante; muy correcto bien criado; bien educado

Verwante woorden van "cortés":

  • corteses

Synoniemen voor "cortés":


Wiktionary: cortés

cortés
adjective
  1. honourable
  2. well-mannered
  3. courteous, polite, refined, suave, and sophisticated
Cross Translation:
FromToVia
• cortés → courteous; civil; polite ↔ beleefd — van goede omgangsvormen getuigend
• cortés → attentive ↔ artig — (Verhalten eines Kindes) nett, lieb und vernünftig
• cortés → polite; debonair; suave ↔ höflich — formell respektvoll
• cortés → polite; courteous; well-mannered ↔ poli — courtois, civil, honnête, complaisant, convenable, qui utilise les règles de la politesse, qui observe les convenances de la société.

corte:

corte [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el corte (bocadillo; rebanada de pan; cortada; cuchillada; entalladura)
    the slice of bread; the piece of bread; the piecie
  2. el corte
    the haircut; the hairdo; the hair style
    • haircut [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hairdo [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hair style [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. el corte
    the coupe; the cut; the style
    • coupe [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut [the ~] zelfstandig naamwoord
    • style [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. el corte
    the cutting
    • cutting [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. el corte
    the cut
    • cut [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. el corte
    the section
    • section [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. el corte (forma; la forma de un modelo)
    the fit
    • fit [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. el corte (cortadura; rebanada de pan; rebanada; tajo; incisión)
    the incision; the knife wound; the cut; the wound
    • incision [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knife wound [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut [the ~] zelfstandig naamwoord
    • wound [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. el corte (parte inferior; parte de abajo; posaderas; parte de atrás; cuarto trasero)
    the bottom
    – the lower side of anything 1
    • bottom [the ~] zelfstandig naamwoord
    the lower side
  10. el corte (parte de abajo; parte inferior; bache; )
    the bottom; the underside
    – the lower side of anything 1
    • bottom [the ~] zelfstandig naamwoord
    • underside [the ~] zelfstandig naamwoord
    the lower side
  11. el corte (recorte)
    the excision; the cut out; the cutting out
  12. el corte (cerrojo; pestillo; tapa corrediza; )
    the clasp; the bolt
    • clasp [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bolt [the ~] zelfstandig naamwoord
  13. el corte (entalladura; incisión; cuchillada; cesura; muesca)
    the incision; the indentation; the slash; the cut; the gash
    • incision [the ~] zelfstandig naamwoord
    • indentation [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
  14. el corte (incisión; filo; mella; )
    the notch; the incision; the groove; the cut; the slash; the nick; the gash; the score
    • notch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • incision [the ~] zelfstandig naamwoord
    • groove [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cut [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • nick [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • score [the ~] zelfstandig naamwoord
  15. el corte (cercenamiento; poda; recorte; )
    the degradation; the disgracement; the dishonering; the cut; the salary cut
  16. el corte (reducción salarial; poda; recorte; )
    the salary cut
  17. el corte (sección)
    the cutting surface
  18. el corte (cortecito; modelo)
    the snip
    • snip [the ~] zelfstandig naamwoord

corte [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la corte (patio; patio interior; corral)
    the courtyard
  2. la corte (cort reál)
    the royal household; the court dignitaries; the court circle
    the court
    – the sovereign and his advisers who are the governing power of a state 1
    • court [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. la corte (cuadrilátero; corte de apelación)
    the quadrangle; the quadrilateral

Vertaal Matrix voor corte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bolt cerrojo; cierre; corte; papirotazo; pasador; pestillo; tapa corrediza centelleo; cerrojo; destello; diablo; flash; flecha; pobre; pobrecito; rayo; relámpago; tuerca
bottom agujero; asentaderas; bache; boquete; brecha; corte; cuarto trasero; parte de abajo; parte de atrás; parte inferior; posaderas cara inferior; culo; lado inferior; nalgas; suelo; tierra
clasp cerrojo; cierre; corte; papirotazo; pasador; pestillo; tapa corrediza cierre de muelle
coupe corte
court cort reál; corte audiencia; instancia judicial; jardin; juzgado; palacio de justicia; tribunal
court circle cort reál; corte
court dignitaries cort reál; corte
courtyard corral; corte; patio; patio interior
cut cercenamiento; cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; deshonor; deshonra; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; poda; quebradura; rebanada; rebanada de pan; recorte; recorte salarial; reducción de los gastos; reducción salarial; tajada; tajo ahorro; aminoración; baja; cortadura; deducción; descuento; despuntar; disminución; economía; merma; podar; rebaja; recorte; reducción; reducción de gastos; reducción de precios
cut out corte; recorte
cutting corte brote; cepa; destajar; esqueje; mugrón; recorte de periódico; sección; vástago
cutting out corte; recorte
cutting surface corte; sección
degradation cercenamiento; corte; deshonor; deshonra; poda; recorte; recorte salarial; reducción de los gastos; reducción salarial degradación; descenso; disminución; humillación; vergüenza
disgracement cercenamiento; corte; deshonor; deshonra; poda; recorte; recorte salarial; reducción de los gastos; reducción salarial
dishonering cercenamiento; corte; deshonor; deshonra; poda; recorte; recorte salarial; reducción de los gastos; reducción salarial
excision corte; recorte
fit corte; forma; la forma de un modelo ajuste; ataque de cólera; ataque de rabia; constricción; contracción; convulsión
gash cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo azada; cortes; dar un sablazo; entalladura; escopladura; hachazo; muesca; sablazo
groove cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo acequia; aguas navegables; arruga; canal; canal de navegación; canaladura; canalizo; corredera; cuca; entalladura; escopleadura; grieta; hendidura; muesca; paso; raja; ranura; regadera; rendija; roza; surco; vía fluvial; zanja
hair style corte copa; estilo de peinar
haircut corte peinado
hairdo corte peinado
incision cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; rebanada de pan; tajada; tajo cesura; cortadura
indentation cesura; corte; cuchillada; entalladura; incisión; muesca sangría
knife wound cortadura; corte; incisión; rebanada; rebanada de pan; tajo
lower side agujero; asentaderas; bache; boquete; brecha; corte; cuarto trasero; parte de abajo; parte de atrás; parte inferior; posaderas extremo
nick cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo entalladura; escopleadura; muesca
notch cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo entalladura; escopleadura; especie de pinzón; grieta; muesca; ranura; rendija
piece of bread bocadillo; cortada; corte; cuchillada; entalladura; rebanada de pan
piecie bocadillo; cortada; corte; cuchillada; entalladura; rebanada de pan
quadrangle corte; corte de apelación; cuadrilátero cuadrilátero
quadrilateral corte; corte de apelación; cuadrilátero cuadrilátero
royal household cort reál; corte
salary cut cercenamiento; corte; deshonor; deshonra; poda; recorte; recorte salarial; reducción de los gastos; reducción salarial ahorro; economía; reducción de gastos
score cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo banquete; consumición; cuaderno de música; cuenta; cómputo de puntos; festín; libro de música; numeración; resultado; tanteo
section corte articulación; autopsia; brigada; capa; capítulo; categoría; componente fundamental; contorno; cuerpo; departamento; dependencia; destacamento; disciplina; división; diámetro; elemento básico; escuadrón; estatura; estrato; fracción; fractura; fragmento; grupo parlamentario; juntura; lote; nudo; parte; pedacito; pedazo; perfil; pieza; porción; quebrado; quebradura; ración; rama; ramificación; ramo; recambio accesorio; relieve; rotura; ruptura; rúbrica; sección; sección de presentación; secta; sector; segmento; titular; trocito; trozo; unidad
slash cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo abertura; azada; barra diagonal; gravilla triturada; hachazo; hendidura; sablazo
slice of bread bocadillo; cortada; corte; cuchillada; entalladura; rebanada de pan
snip corte; cortecito; modelo recorte
style corte categoría; clase; estilo; género; tipo
underside agujero; asentaderas; bache; boquete; brecha; corte; cuarto trasero; parte de abajo; parte inferior cara inferior; lado inferior
wound cortadura; corte; incisión; rebanada; rebanada de pan; tajo herida; herida de un bocado
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bolt cribar; dispararse; tamizar
clasp abordar; abrazarse a; aferrarse a; agarrar; agarrarse a; agarrotarse; atrancar; birlar; brindar; clavar con alfileres; coger; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; mangar; pillar; prender; remachar; retorcer; sujetar en; trincar
cut abordar; afeitar; atravesar; chasquear; cortar; cortarse; cruzar; dar un navajazo; entallar; escindir; esquilar; fisionar; grabar en madera; hender; hendir; hendirse; morder; papirotear; partir; perfilar; picar; pinchar; plantear; podar; punzar; rajar; recortar; saltar; surcar; tallar
cut out cortar; entallar; entresacar; esculpir; recortar; tallar
fit coincidir; coincidir con; concertar; concordar; construir; convenir; encajar; probarse; probarse una prenda de vestir; quedar bien
groove entallar; grabar; hender
nick arrebatar; birlar; coger; cortar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; hacer un corte; hacer una incisión; huntar; hurtar; hurtqr; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar
notch cortar; dentellar; entallar; escoplear; grabar en madera; hacer muescas en; hacer un corte; hacer un corte en madera; hacer una incisión; picar; tallar
score apuntar los tantos; cortar; entallar; grabar; hacer un corte; hacer una incisión; hender; marcar tantos
slash grabar en madera; tallar
snip cortar en pedazitos; fragmentarse; hacer trizas
style estilizar
wound afectar; causar perjuicio; contusionar; dañar; hacer daño a; herir; lastimar; lesionar; magullar; ofender; perjudicar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut cortado; depurado; expurgado; hecho casto
cutting acre; agresivo; brusco; chillón; cáustico; doloroso; hiriente; mordaz; penetrante; penoso; picante; punzante
fit adecuado; apropiado; apto; calificado; capacitado para el trabajo; capaz; como corresponde; competente; debidamente; en forma; entrenado; experto; experto en la materia; floreciente; perito; próspero; saludable
quadrilateral cuadrado; cuadrangular; cuadrilátero
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
court hacer la corta
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
court judicial; legal

Verwante woorden van "corte":


Synoniemen voor "corte":


Wiktionary: corte

corte
noun
  1. hairstyle
  2. way hair is cut
  3. The point at which something terminates or to which it is limited
  4. slab of meat
  5. manner or style a garment is fashioned in
  6. act of cutting
  7. result of cutting
  8. opening resulting from cutting
  9. tribunal established for the administration of justice
  10. hall, chamber, or place, where justice is administered
  11. collective body of persons composing the retinue of a sovereign or person high in authority
  12. The mandatory blinding of all light
Cross Translation:
FromToVia
• corte → court ↔ Gericht — Ort zur gesetzlichen Entscheidung von Rechtsstreitigkeiten
• corte → court; court of law ↔ Gericht — (staatliches) Organ, dessen Aufgabe es ist, vorgetragene Fälle anzuhören und über sie unter Beachtung der Rechtslage zu entscheiden
• corte → court ↔ Hof — das gesamte Adelsgefolge, Herrschaftsgefolge; der Ort des Herrschaftssitzes
• corte → edge ↔ Schneide — die schneidende Kante eines Werkzeugs (Messer, Schere usw.) oder einer Waffe
• corte → cut ↔ Schnittwunde — Medizin: eine durch einen Schnitt entstandene Verletzung
• corte → court; courtyard; yard ↔ cour — espace découvert qui dépendre d’une maison, d’un hôtel, etc., et qui est entourer de murs ou de bâtiments.
• corte → court-martial; court ↔ cour martiale — droit|fr militaire|fr tribunal d’exception qui exerce la justice militaire (principalement en temps de guerre).

cortés vorm van cortar:

cortar werkwoord

  1. cortar (dar un navajazo; picar; pinchar)
    to cut; to reap; to sting
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)
    • reap werkwoord (reaps, reaped, reaping)
    • sting werkwoord (stings, stinged, stinging)
  2. cortar
    to cut off
    • cut off werkwoord (cuts off, cut off, cutting off)
  3. cortar
    to mince; to chop; to chip; to cut fine
    • mince werkwoord (minces, minced, mincing)
    • chop werkwoord (chops, chopped, chopping)
    • chip werkwoord (chips, chiped, chiping)
    • cut fine werkwoord (cuts fine, cut fine, cutting fine)
  4. cortar
    to chop off; to cut off; to hew off
    • chop off werkwoord (chops off, chopped off, chopping off)
    • cut off werkwoord (cuts off, cut off, cutting off)
    • hew off werkwoord (hews off, hewed off, hewing off)
  5. cortar
    to top
    • top werkwoord (tops, topped, topping)
  6. cortar (desconectar)
    to close; to lock up; to lock
    • close werkwoord (closes, closed, closing)
    • lock up werkwoord (locks up, locked up, locking up)
    • lock werkwoord (locks, locked, locking)
  7. cortar (partir)
    to cut through; to cut
    • cut through werkwoord (cuts through, cut through, cutting through)
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)
  8. cortar (cortarse; punzar; recortar)
    to cut; style someone's hair
  9. cortar (entresacar; recortar; tallar)
    to cut out; to clip out
    • cut out werkwoord (cuts out, cut out, cutting out)
    • clip out werkwoord (clips out, clipped out, clipping out)
  10. cortar (hacer parar; interrumpir)
    to hamper; to impede; to obstruct; to hinder; to stonewall
    • hamper werkwoord (hampers, hampered, hampering)
    • impede werkwoord (impedes, impeded, impeding)
    • obstruct werkwoord (obstructs, obstructed, obstructing)
    • hinder werkwoord (hinders, hindered, hindering)
    • stonewall werkwoord (stonewalls, stonewalled, stonewalling)
  11. cortar (recortar)
    to trim
    – cut closely 1
    • trim werkwoord (trims, trimmed, trimming)
      • trim my beard1
  12. cortar (separar cortando)
    to cut down; to cut loose; to cut free
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
    • cut loose werkwoord (cuts loose, cut loose, cutting loose)
    • cut free werkwoord (cuts free, cut free, cutting free)
  13. cortar (surcar; partir)
    to cut through; to slice
    • cut through werkwoord (cuts through, cut through, cutting through)
    • slice werkwoord (slices, sliced, slicing)
  14. cortar (cortar en pedazos; dividir; despedazar; )
    to cut up
    • cut up werkwoord (cuts up, cut up, cutting up)
  15. cortar (saquar con cuchillo; quitar; podar; )
    to cut off; to cut away; to chisel off; to trim away
    • cut off werkwoord (cuts off, cut off, cutting off)
    • cut away werkwoord (cuts away, cut away, cutting away)
    • chisel off werkwoord (chisels off, chiseled off, chiseling off)
    • trim away werkwoord (trims away, trimmed away, trimming away)
  16. cortar (partir; hendir; hender; )
    to cleave; to hew through; to cut
    • cleave werkwoord (cleaves, cleft, cleaving)
    • hew through werkwoord (hews through, hewed through, hewing through)
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)
  17. cortar (hacer un corte; hacer una incisión)
    to notch; to nick; to score
    • notch werkwoord (notches, notched, notching)
    • nick werkwoord (nicks, nicked, nicking)
    • score werkwoord (scores, scored, scoring)
  18. cortar (concluir; sacar conclusiones de; deducir; )
    to conclude
    • conclude werkwoord (concludes, concluded, concluding)
  19. cortar (cortar en pedazos; despedazar; separarse; hacer pedazos)
    to split; to divide; to fritter away; cut up in pieces; to separate; to cut up
    • split werkwoord (splits, split, splitting)
    • divide werkwoord (divides, divided, dividing)
    • fritter away werkwoord (fritters away, frittered away, frittering away)
    • cut up in pieces werkwoord
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)
    • cut up werkwoord (cuts up, cut up, cutting up)
  20. cortar (afeitar; podar; perfilar; esquilar)
    to trim; to pare
    – remove the edges from and cut down to the desired size 1
    • trim werkwoord (trims, trimmed, trimming)
      • trim the photograph1
      • trim lumber1
    • pare werkwoord (pares, pared, paring)
      • pare one's fingernails1
    to cut
    – shorten as if by severing the edges or ends of 1
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)
      • cut my hair1
    to skim
    – remove from the surface 1
    • skim werkwoord (skims, skimmed, skimming)
      • skim cream from the surface of milk1
    to clip; cut close
  21. cortar (talar)
    to cut down
    • cut down werkwoord (cuts down, cut down, cutting down)
  22. cortar (cucharear; presumir; cortar en pedazos; hacer pedazos)
    exagerate; to boast; to brag; to talk big
    • exagerate werkwoord
    • boast werkwoord (boasts, boasted, boasting)
    • brag werkwoord (brags, bragged, bragging)
    • talk big werkwoord (talks big, talked big, talking big)
  23. cortar (podar)
    to lop off; to prune away; to trim away
    • lop off werkwoord (lops off, lopped off, lopping off)
    • prune away werkwoord (prunes away, pruned away, pruning away)
    • trim away werkwoord (trims away, trimmed away, trimming away)
  24. cortar (deshacer; divorciarse; separar; )
    to separate
    • separate werkwoord (separates, separated, separating)

Conjugations for cortar:

presente
  1. corto
  2. cortas
  3. corta
  4. cortamos
  5. cortáis
  6. cortan
imperfecto
  1. cortaba
  2. cortabas
  3. cortaba
  4. cortábamos
  5. cortabais
  6. cortaban
indefinido
  1. corté
  2. cortaste
  3. cortó
  4. cortamos
  5. cortasteis
  6. cortaron
fut. de ind.
  1. cortaré
  2. cortarás
  3. cortará
  4. cortaremos
  5. cortaréis
  6. cortarán
condic.
  1. cortaría
  2. cortarías
  3. cortaría
  4. cortaríamos
  5. cortaríais
  6. cortarían
pres. de subj.
  1. que corte
  2. que cortes
  3. que corte
  4. que cortemos
  5. que cortéis
  6. que corten
imp. de subj.
  1. que cortara
  2. que cortaras
  3. que cortara
  4. que cortáramos
  5. que cortarais
  6. que cortaran
miscelánea
  1. ¡corta!
  2. ¡cortad!
  3. ¡no cortes!
  4. ¡no cortéis!
  5. cortado
  6. cortando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cortar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cortar
    the cutting off
  2. el cortar
    the hewing off; the cutting off; the chopping off
  3. el cortar (escindir)
    the marooning; the seceding; the separating
  4. el cortar (talar)
    the chop down

cortar

  1. cortar
    to cut
    – To remove part of a document, usually placing it temporarily in memory so that the cut portion can be inserted (pasted) elsewhere. 2
    • cut werkwoord (cuts, cut, cutting)

Vertaal Matrix voor cortar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boast atrevido; atrevimiento; audacia; baladronada; bravata; chirrido; estridencia; exageraciones; fanfarria; fanfarronada; fanfarronadas; fanfarronería; fastuosidad; jactancia; majaderías; ostentación; pompa; presunción; temeraridad; vanagloria
brag atrevido; atrevimiento; audacia; baladronada; bravata; chirrido; estridencia; exageraciones; fanfarria; fanfarronada; fanfarronadas; fanfarronería; fastuosidad; jactancia; majaderías; ostentación; pompa; presunción; temeraridad; vanagloria
chip acepilladura; astilla; chip; ficha; viruta; viruta de madera
chop chuleta; solomillo de vaca
chop down cortar; talar
chopping off cortar
clip alicate; barrilete; brazadera; broche; cepo; clavija; clip multimedia; gancho; garfio; golpecito; grapa; grapón; lana virgen; manilla; presilla; tenaza
cut ahorro; aminoración; baja; cercenamiento; cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; deducción; descuento; deshonor; deshonra; despuntar; disminución; economía; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; merma; muesca; poda; podar; quebradura; rebaja; rebanada; rebanada de pan; recorte; recorte salarial; reducción; reducción de gastos; reducción de los gastos; reducción de precios; reducción salarial; tajada; tajo
cut out corte; recorte
cutting off cortar
hamper canasta; cesta
hewing off cortar
lock abrazadera; bloqueo; bucle; castillo; cerradura; cerraja; ciudadela; copete; esclusa; esclusa de canal; esclusas; fin; fortaleza; fuerte; mechón; moño; penacho; ricito; rizo; tupé
marooning cortar; escindir
nick cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; muesca; quebradura; rebanada; tajada; tajo
notch cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; entalladura; escopleadura; especie de pinzón; filo; grieta; incisión; mella; muesca; quebradura; ranura; rebanada; rendija; tajada; tajo
score banquete; cesura; chirlo; consumición; cortada; cortadura; corte; cuaderno de música; cuchillada; cuenta; cómputo de puntos; entalladura; escopleadura; festín; filo; incisión; libro de música; mella; muesca; numeración; quebradura; rebanada; resultado; tajada; tajo; tanteo
seceding cortar; escindir
separating cortar; escindir desliarse; rescición; separar
slice bulto; loncha; paquete; rascador; rodaja; sector; segmento
split atomización; descosido; división; escisión; fisión; grieta; ranura; rendija
sting aguijón; anzuelo; cuchillada; espina; púa
top apogeo; capilla; capota; capucha; capuchón; cenit; cima; cimborrio; clímax; cobertizo; cobertura; cofia; colmo; copa de un árbol; coronilla; cresta; cubierta; culminación; cumbre; cúpula; cúspide; hora punta; manta; marquesina; mollera; momento culminante; pico; pináculo; punto culminante; punto más alto; punto álgido; quepis; recubrimiento; súmmum; tapa; tapón; tapón roscado; techo; tejado; toldo; tope; ápice
trim borde; cordón; marco; paramento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boast cortar; cortar en pedazos; cucharear; hacer pedazos; presumir deleitarse; fanfarronear; jactarse de; pavonearse; preciarse de; recrearse en; regocijarse en; vanagloriarse de
brag cortar; cortar en pedazos; cucharear; hacer pedazos; presumir fanfarronear; jactarse de; pavonearse; vanagloriarse de
chip cortar
chisel off cortar; hacer una incisión; podar; quitar; recortar; resecar; saquar con cuchillo
chop cortar hacer pedazos
chop down cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
chop off cortar aclarar; deforestar; diezmar; entresacar
cleave atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar deshacer; dividir; hacer pedazos; separar
clip afeitar; cortar; esquilar; perfilar; podar abreviar; acortar; afeitar; arrear un golpe; clip; cortar las alas; dar un puñetazo; desmochar; recortar; restringir
clip out cortar; entresacar; recortar; tallar
close cortar; desconectar atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; sellar; suceder; tapar
conclude concertar; concluir; cortar; deducir; desconectar; inducir de; sacar conclusiones de; sacar en conclusión acabar; acabar con una; acabar de; celebrar; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; deducir; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; inferir; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; sacar en conclusión; sacar en consecuencia; terminar; ultimar; vencer
cut afeitar; atravesar; cortar; cortarse; cruzar; dar un navajazo; escindir; esquilar; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; perfilar; picar; pinchar; podar; punzar; rajar; recortar; surcar abordar; chasquear; entallar; grabar en madera; morder; papirotear; picar; plantear; saltar; tallar
cut away cortar; hacer una incisión; podar; quitar; recortar; resecar; saquar con cuchillo entallar; esculpir
cut close afeitar; cortar; esquilar; perfilar; podar
cut down cortar; separar cortando; talar abreviar; acortar; ahorrar; cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; economizar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
cut fine cortar
cut free cortar; separar cortando
cut loose cortar; separar cortando
cut off cortar; hacer una incisión; podar; quitar; recortar; resecar; saquar con cuchillo
cut out cortar; entresacar; recortar; tallar entallar; esculpir
cut through cortar; partir; surcar
cut up cortar; cortar en pedazos; despedazar; dividir; escindir; fisionar; hacer pedazos; separarse cortar en pedazitos; cortar mal; fragmentarse; hacer trizas
cut up in pieces cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse
divide cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse deshacer; dividir; parcelar; separar
exagerate cortar; cortar en pedazos; cucharear; hacer pedazos; presumir
fritter away cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse
hamper cortar; hacer parar; interrumpir desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar; incurrir en obstrucción; obstaculizar
hew off cortar
hew through atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
hinder cortar; hacer parar; interrumpir complicar; complicarse; complicarse más; contrariar; contrarrestar; desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; hacer la contra; hacer más difícil; hacer más pesado; impedir; importunar; incurrir en obstrucción; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; obstruir; parar
impede cortar; hacer parar; interrumpir dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar; incurrir en obstrucción; obstaculizar
lock cortar; desconectar atornillar; bloquear; cerrar; cerrar con llave; echar el cerrojo a; echar llave; enroscar; poner bajo llave
lock up cortar; desconectar abrigar; asegurar; camuflar; cercar; cubrir; detener; encarcelar; encerrar; encubrir; esconder; guardar; guardarse bien; meter entre barrotes; meter entre rejas; proteger; tapar
lop off cortar; podar
mince cortar
nick cortar; hacer un corte; hacer una incisión arrebatar; birlar; coger; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; hurtqr; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar
notch cortar; hacer un corte; hacer una incisión dentellar; entallar; escoplear; grabar en madera; hacer muescas en; hacer un corte en madera; hacer una incisión; picar; tallar
obstruct cortar; hacer parar; interrumpir bloqear; bloquear; desbaratar; detener; frustrar; impedir; incurrir en obstrucción; levantar barricadas en; obstaculizar; obstruir; poner trabas a; retener
pare afeitar; cortar; esquilar; perfilar; podar podar
prune away cortar; podar
reap cortar; dar un navajazo; picar; pinchar abordar; coger; cosechar; plantear; recoger; recolectar
score cortar; hacer un corte; hacer una incisión apuntar los tantos; entallar; grabar; hender; marcar tantos
separate cortar; cortar en pedazos; desenganchar; deshacer; desmontar; despedazar; desvincular; dividir; divorciarse; fisionar; hacer pedazos; partir; separar; separarse aislar; alejar de; apartar; bifurcarse; compartir; desarticularse; deshacer; despedirse; desvincular; distribuir; dividir; escindir; guardar; incomunicar; poner aparte; repartir; separar; separarse; subdividir
skim afeitar; cortar; esquilar; perfilar; podar balancearse; dar bandazos; dar un vistazo a; darse cuenta de; descremar; desespumar; deslizarse; desnatar; echar un vistazo; echar una mirada; escurrirse; hacerse cargo de; mirar rápidamente; ojear; oscilar; patinar; resbalar
slice cortar; partir; surcar
split cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse deshacer; desvincular; dividir; hacer pedazos; largarse; separar; separarse
sting cortar; dar un navajazo; picar; pinchar abordar; picar; plantear
stonewall cortar; hacer parar; interrumpir incurrir en obstrucción
style someone's hair cortar; cortarse; punzar; recortar
talk big cortar; cortar en pedazos; cucharear; hacer pedazos; presumir fanfarronear; jactarse de; vanagloriarse de
top cortar desmochar; ofrecer más
trim afeitar; cortar; esquilar; perfilar; podar; recortar abreviar; acortar; adornar; afeitar; ataviar; cortar las alas; decorar; disminuir; embellecer; embellecerse; engalanar; galonear; hacer menos; orlar; podar; recortar; reducir; restringir; ribetear
trim away cortar; hacer una incisión; podar; quitar; recortar; resecar; saquar con cuchillo
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut cortado; depurado; expurgado; hecho casto
cut up a pedazos; arruinado; dañado; destrozado; estropeado; hecho trizas
separate a granel; aislado; aparte; desmarcado; desunido; diferente; disipado; distribuído; especial; excepcional; extraordinario; fuera de lo común; independiente; individual; mono; partido; peculiar; personal; poco corriente; por separado; privado; repartido; separado; sin parecido; singular; solo; soltero; suelto; único; único en su especie
split bifurcado; hendido en dos
top más alto; más arriba; superior; supremo
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close cerca; cerca de; cercano; en las proximidades de; junto a
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
close a bocajarro; a sotavento; apagado; apenas; astuto; encariñado; enrarecido; equilibrado; fino; horizontal; igual; monótono; pasajero; perecedero; por poco; rozando; suave; tajantemente; transitorio
cut down abreviado; acortado; breve
cut through cortado

Synoniemen voor "cortar":


Wiktionary: cortar

cortar
verb
  1. -
  2. to jilt
  3. to chop or cut down in a rough manner
  4. to make something fall
  5. to divide a pack of playing cards
  6. to cease recording
  7. to perform an incision
  8. to divide with a sharp instrument
  9. to cut into pieces
  10. cut
  11. cut free
  12. to cut
Cross Translation:
FromToVia
• cortar → cut ↔ besnoeien — in aantal doen verminderen
• cortar → lop; intercept; stop; amputate; cut off ↔ abschneiden — etwas abtrennen
• cortar → cut ↔ schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen
• cortar → cut; cut up ↔ couper — Diviser, séparer (1) (2)
• cortar → gather; pick; pluck; tear off ↔ cueillir — détacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges.
• cortar → chop; cut; hack; hew ↔ hacher — couper en petits morceaux, avec un instrument tranchant (couteau, hachoir, mixeur...)
• cortar → dissect; cut ↔ sectionner — diviser en plusieurs parties ou sections.
• cortar → cut; slice; trim; carve; chisel; whittle; chop; hack; hew; facet; cut off; grave ↔ tailler — couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.
• cortar → clip; cut; shear; mow ↔ tondre — couper à ras la laine ou le poil des bêtes.
• cortar → slice; cut ↔ trancher — Traductions à trier suivant le sens

cortés vorm van cortarse:

cortarse werkwoord

  1. cortarse (dar un salto; saltar; levantarse de un salto; dar saltos)
    hop up; leap up; to jump up; to jump
    • hop up werkwoord
    • leap up werkwoord
    • jump up werkwoord (jumps up, jumped up, jumping up)
    • jump werkwoord (jumps, jumped, jumping)
  2. cortarse (cortar; punzar; recortar)
    to cut; style someone's hair
  3. cortarse (anudarse; interrumpirse)
    to stagnate; to falter; to stick; to waver; to stop; to stay put
    • stagnate werkwoord (stagnates, stagnated, stagnating)
    • falter werkwoord (falters, faltered, faltering)
    • stick werkwoord (sticks, sticked, sticking)
    • waver werkwoord (wavers, wavered, wavering)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)
    • stay put werkwoord (stays put, stayed put, staying put)
  4. cortarse (anudarse; estancarse; quedarse atascado; )
    to stagnate; to stick; to stay put
    • stagnate werkwoord (stagnates, stagnated, stagnating)
    • stick werkwoord (sticks, sticked, sticking)
    • stay put werkwoord (stays put, stayed put, staying put)
  5. cortarse (aminorar; retardar; demorar; )
    to delay; to retard; to deter; to stop
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • retard werkwoord (retards, retarded, retarding)
    • deter werkwoord (deters, deterred, deterring)
    • stop werkwoord (stops, stopped, stopping)

Conjugations for cortarse:

presente
  1. me corto
  2. te cortas
  3. se corta
  4. nos cortamos
  5. os cortáis
  6. se cortan
imperfecto
  1. me cortaba
  2. te cortabas
  3. se cortaba
  4. nos cortábamos
  5. os cortabais
  6. se cortaban
indefinido
  1. me corté
  2. te cortaste
  3. se cortó
  4. nos cortamos
  5. os cortasteis
  6. se cortaron
fut. de ind.
  1. me cortaré
  2. te cortarás
  3. se cortará
  4. nos cortaremos
  5. os cortaréis
  6. se cortarán
condic.
  1. me cortaría
  2. te cortarías
  3. se cortaría
  4. nos cortaríamos
  5. os cortaríais
  6. se cortarían
pres. de subj.
  1. que me corte
  2. que te cortes
  3. que se corte
  4. que nos cortemos
  5. que os cortéis
  6. que se corten
imp. de subj.
  1. que me cortara
  2. que te cortaras
  3. que se cortara
  4. que nos cortáramos
  5. que os cortarais
  6. que se cortaran
miscelánea
  1. ¡cortate!
  2. ¡cortaos!
  3. ¡no te cortes!
  4. ¡no os cortéis!
  5. cortado
  6. cortándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cortarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut ahorro; aminoración; baja; cercenamiento; cesura; chirlo; cortada; cortadura; corte; cuchillada; deducción; descuento; deshonor; deshonra; despuntar; disminución; economía; entalladura; escopleadura; filo; incisión; mella; merma; muesca; poda; podar; quebradura; rebaja; rebanada; rebanada de pan; recorte; recorte salarial; reducción; reducción de gastos; reducción de los gastos; reducción de precios; reducción salarial; tajada; tajo
delay aplazamiento; demora; descanso; desplazamiento; dilación; impedimento; prórroga; remisión; respiro; retraso; tardanza; traslado
stick astil; barquillo; caja; estirpe; foso; fuste; hueco; knut; leña de corte; lingote; látigo ruso; moño; pala; palanca de cambio; palo de hockey; pedúnculo; pozo; rabillo; rabo; rama; raíz; rodete; stick; tribu; tronco
stop alto; demora; parada; prórroga; retraso; tardanza
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut cortar; cortarse; punzar; recortar abordar; afeitar; atravesar; chasquear; cortar; cruzar; dar un navajazo; entallar; escindir; esquilar; fisionar; grabar en madera; hender; hendir; hendirse; morder; papirotear; partir; perfilar; picar; pinchar; plantear; podar; rajar; saltar; surcar; tallar
delay aminorar; anudarse; cortarse; demorar; demorarse; ganar tiempo; retardar aplazar; dar con los huesos en el suelo; demorar; demorarse; deslizarse; hacer más lento; ir a parar al suelo; resbalarse; retrasar; tardar; vacilar
deter aminorar; anudarse; cortarse; demorar; demorarse; ganar tiempo; retardar ahuyentar; aplazar; asustar; atemorizar; aterrar; demorar; demorarse; espantar
falter anudarse; cortarse; interrumpirse andar tambaleándose; arredrarse; arrojar; balancear; balancearse; balbucear; balbucir; bambolearse; columpiarse; desalentarse; desanimarse; desequilibrarse; desmayar; escorar; fluctuar; moverse continuamente; renguear; tambalear; tambalearse; tartajear; tartamudear; titubear; vacilar
hop up cortarse; dar saltos; dar un salto; levantarse de un salto; saltar
jump cortarse; dar saltos; dar un salto; levantarse de un salto; saltar dar saltos; saltar
jump up cortarse; dar saltos; dar un salto; levantarse de un salto; saltar brincar; dar un brinco
leap up cortarse; dar saltos; dar un salto; levantarse de un salto; saltar brincar; dar un brinco
retard aminorar; anudarse; cortarse; demorar; demorarse; ganar tiempo; retardar dejar para más tarde; demorar; demorarse; ganar tiempo; hacer más lento; retrasar; tardar; vacilar
stagnate abarrancarse; anudarse; cortarse; encallar; estancarse; estar estagnado; interrumpirse; quedar estancado; quedarse atascado atascarse; meterse en un atolladero; paralizarse; quedarse atascado
stay put abarrancarse; anudarse; cortarse; encallar; estancarse; estar estagnado; interrumpirse; quedar estancado; quedarse atascado detenerse; estar inmóvil; no seguir; pararse; quedarse en su lugar; quedarse quieto
stick abarrancarse; anudarse; cortarse; encallar; estancarse; estar estagnado; interrumpirse; quedar estancado; quedarse atascado birlar; encolar; estar con el agua al cuello; estar embarrancado; estar en apuros; estar en un apuro; estar encallado; fijar; mangar; pegar; pegarse; quedarse enganchado
stop aminorar; anudarse; cortarse; demorar; demorarse; ganar tiempo; interrumpirse; retardar abandonar; acordar; apagar; caducar; cesar; concluir; contrariar; contrarrestar; convenir en; decidir; decidirse a; desconectar; detener; detenerse; dificultar; empatar; estar inmóvil; estorbar; estreñir; excretar; expirar; frenar; hacer la contra; impedir; llenar con masilla; llevar la contraria; malograr; no seguir; obstaculizar; ocultar; parar; pararse; poner freno a; prescendir de; quedarse en su lugar; quedarse quieto; renunciar a; resolver; restañar; retener; suspender; tapar; taponar; terminar; vencer; zurcir
style someone's hair cortar; cortarse; punzar; recortar
waver anudarse; cortarse; interrumpirse aplazar; demorar; demorarse; dudar; vacilar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut cortado; depurado; expurgado; hecho casto
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
jump ascenso; aumento

Synoniemen voor "cortarse":


Verwante vertalingen van cortés



Engels

Uitgebreide vertaling voor cortés (Engels) in het Spaans

cortes:


Synoniemen voor "cortes":

  • Cortes; Cortez; Hernando Cortes; Hernando Cortez; Hernan Cortes; Hernan Cortez; conquistador

Cortes:


Vertaal Matrix voor Cortes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- Cortez; Hernan Cortes; Hernan Cortez; Hernando Cortes; Hernando Cortez

Verwante definities voor "Cortes":

  1. Spanish conquistador who defeated the Aztecs and conquered Mexico (1485-1547)1







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2756 seconde
Page rendered in 1.0 seconds