Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
tonto:
- Schafskopf; Dummkopf; Trottel; Schussel; Schafsköpfe; Esel; Dussel; Schaf; Schwachkopf; Dumme; ungehobelte Klotz; Tölpel; Dreckskerl; Schuft; Lümmel; Stiesel; Fittich; Lump; ungeschliffene Kerl; Rüpel; grobePerson; Kuh; dumme Nuß; Blöde; Einfaltspinsel; Gimpel; Quatschkopf; Hohlkopf; Strohkopf; Stümper; Depp; Hanswurst; dummer August; Tor; Spaßvogel; Narr; Idiot; Schalk; Geck; Armleuchter; Tröttel; Irrsinnige; Gänschen; Irre; Verrückte; Hofnarr; Unbedeutende; Blödian; Kalbskopf; Bauerntölpel; Bauernlümmel; Strohköpfchen; Dummköpchen; Dummchen; Hohlköpfchen; Schwachköpfchen; Bauer; Flegel; Grobian; blöder Sack; ungeschliffener Kerl; Einfallspinsel; Tropf; Blödmann; Dusselchen; Geisteskranke; Schwachsinnige; Wahnsinnige; gute Schlucker; gute Mensch
- blöd; dumm; stumpfsinnig; stumpf; doof; geistlos; dämlich; dusselig; ätzend; geisttötend; simpel; verrückt; geistkrank; langweilig; naiv; närrisch; gestört; irre; bekloppt; wirr; idiotisch; bescheuert; verstört; meschugge; blöde; blödsinnig; geisteskrank; wahnwitzig; geistesschwach; idiotenhaft; wahnsinnig; irrsinnig; übergeschnappt; albern; töricht; einfältig; stupid; eselhaft; denkfaul; hohlköpfig; unklug; unvernüftig; Schafartig
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor tonto (Spaans) in het Duits
tonto:
-
el tonto (papanatas)
der Schafskopf; der Dummkopf; der Trottel; der Schussel; die Schafsköpfe; der Esel; der Dussel; Schaf; der Schwachkopf; der Dumme -
el tonto (bruto; palurdo; pedazo de animal; gamberro; patán; paleto; grosero; granuja; mal educado; mentecato; persona torpe; cateto; ala; torpe)
der ungehobelte Klotz; der Tölpel; der Dreckskerl; der Schuft; der Lümmel; der Stiesel; der Fittich; der Lump; der ungeschliffene Kerl; der Rüpel; die grobePerson -
el tonto (bobo; asno; simplón; imbécil)
Schaf; die Kuh; der Trottel; die dumme Nuß; der Schwachkopf; der Esel; der Blöde; der Einfaltspinsel; der Schafskopf -
el tonto (Juan Lanas; papamoscas; bobo; majadero; idiota; papanatas; estúpido; buenazo; mentecato; imbécil; simplón)
der Dummkopf; der Gimpel; der Quatschkopf; der Einfaltspinsel; der Schussel; der Trottel; der Dussel; der Schwachkopf; der Hohlkopf; der Strohkopf; der Stümper; der Schafskopf -
el tonto (nulidad; boba; bufón; bobo; simplón)
der Depp; Schaf; der Hanswurst; der Dummkopf; der dummer August; der Tor; der Trottel; der Schafskopf; der Einfaltspinsel; der Spaßvogel; der Narr; der Idiot; der Schalk; der Geck; der Armleuchter; der Tröttel; der Irrsinnige; Gänschen; der Esel; der Schussel; der Irre; der Verrückte; der Dumme; der Dussel; der Tölpel; der Schwachkopf; der Hofnarr; der Unbedeutende -
el tonto (mentecato; lelo; memo)
-
el tonto (bobo; gaznápiro; estúpido; majadero; imbécil; mentecato; simplón)
-
el tonto (estúpido; pollo de la lechuza; bobo; imbécil; tonta; mentecato; majadero)
-
el tonto (paleto; mentecato; capullo; bruto; campesino; torpe; grosero; agricultor; granjero; granuja; patán; palurdo; cateto; eructo; mal educado; pedazo de animal; persona torpe)
-
el tonto (mentecato; estúpido; Juan Lanas; bobo; burro; idiota; asno; borrego; imbécil; borrico; simplón; gaznápiro)
-
el tonto (campesino; capullo; persona torpe; torpe; grosero; bruto; jota; agricultor; granjero; paleto; granuja; patán; mentecato; palurdo; aldeano; cateto; eructo; mal educado)
der Bauer; der Lump; der Flegel; der Dreckskerl; der Lümmel; der Tölpel; der Grobian; der ungehobelte Klotz; der Bauerntölpel; der ungeschliffene Kerl; der blöder Sack -
el tonto (persona torpe; torpe; grosero; bruto; patán; palurdo; mal educado)
-
el tonto (payaso; mequetrefe; chiflado; burro; ganso; retardado; loco; comodín)
-
el tonto
die Dusselchen -
el tonto (deficiente mental; loco; mequetrefe; retardado; subnormal; idiota; imbécil; demente)
der Geisteskranke; der Idiot; der Irre; der Schwachsinnige; der Verrückte; der Irrsinnige; der Wahnsinnige -
el tonto (Juan Lanas; bobo; buenazo; bonachón; angelote)
-
tonto (estúpido; entorpecido; lelo; imbécil; disparatado; bobo; insensato; simplón; disparatadamente; simplote; torpe; irrazonable; embotado)
blöd; dumm; stumpfsinnig; stumpf; doof; geistlos; dämlich; dusselig; ätzend; geisttötend; simpel-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
dumm bijvoeglijk naamwoord
-
stumpfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
stumpf bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
geistlos bijvoeglijk naamwoord
-
dämlich bijvoeglijk naamwoord
-
dusselig bijvoeglijk naamwoord
-
ätzend bijvoeglijk naamwoord
-
geisttötend bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
-
tonto (mentalmente enfermo; loco; cú-cú; idiota)
-
tonto (aburrido; estúpido; bobo; monótono; tedioso; lelo; imbécil; insípido; embotador)
blöd; langweilig; doof; dumm; stumpfsinnig; geisttötend; geistlos-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
langweilig bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
dumm bijvoeglijk naamwoord
-
stumpfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
geisttötend bijvoeglijk naamwoord
-
geistlos bijvoeglijk naamwoord
-
-
tonto (cándido; ingenuo; aniñado; bobo; simple; inocente; inmaduro; simplón; como un niño; simplote; infantil)
-
tonto (chiflado; cú-cú; Juan Lanas; extraño; loco; perezoso; mudo; cucú; desconcertado; absurdo; cretino; chalado; desequilibrado; raro; peculiar; ganso; locamente; perturbado; loquillo; como loco; enmarañado; curioso; típico; desordenado; necio; característico; tontamente; con locura; loco de remate; caótico; descabellado; indolente; ofuscado; insano; obcecado)
verrückt; blöd; närrisch; gestört; irre; dämlich; bekloppt; wirr; idiotisch; bescheuert; verstört; meschugge; blöde; blödsinnig; geisteskrank; wahnwitzig; geistesschwach; idiotenhaft; wahnsinnig; irrsinnig; übergeschnappt-
verrückt bijvoeglijk naamwoord
-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
närrisch bijvoeglijk naamwoord
-
gestört bijvoeglijk naamwoord
-
irre bijvoeglijk naamwoord
-
dämlich bijvoeglijk naamwoord
-
bekloppt bijvoeglijk naamwoord
-
wirr bijvoeglijk naamwoord
-
idiotisch bijvoeglijk naamwoord
-
bescheuert bijvoeglijk naamwoord
-
verstört bijvoeglijk naamwoord
-
meschugge bijvoeglijk naamwoord
-
blöde bijvoeglijk naamwoord
-
blödsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
geisteskrank bijvoeglijk naamwoord
-
wahnwitzig bijvoeglijk naamwoord
-
geistesschwach bijvoeglijk naamwoord
-
idiotenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
wahnsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
irrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
übergeschnappt bijvoeglijk naamwoord
-
-
tonto (estúpido; loco; chiflado; necio; bobo; ganso; absurdo; insensato; desatinado; mentecato; abigarrado)
-
tonto (mastuerzo; torpe; tosco; zafio)
-
tonto (lelo; estúpido; bobo; simple; imbécil)
-
tonto (loco; estúpido; absurdo; desatinado; terriblemente; necio; chiflado; ganso; insensato; mentecato; irracional; irrazonable)
töricht; unklug; unvernüftig-
töricht bijvoeglijk naamwoord
-
unklug bijvoeglijk naamwoord
-
unvernüftig bijvoeglijk naamwoord
-
-
tonto (borreguil)
Vertaal Matrix voor tonto:
Verwante woorden van "tonto":
Synoniemen voor "tonto":
Wiktionary: tonto
tonto
Cross Translation:
adjective
-
schwach an Verstand, ohne Intelligenz, ohne Können, unwissend
-
salopp: dumm, beschränkt
-
dumm, einfältig, umgangssprachlich, norddeutsch: doof
-
töricht in der Handlungsweise oder lächerlich im Erscheinungsbild
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tonto | → Narr; Tölpel; Depp; Idiot | ↔ booby — stupid person |
• tonto | → albern | ↔ daft — silly |
• tonto | → sinnlos; dumm; dümmlich | ↔ dumb — pointless or unintellectual |
• tonto | → Tor; Dummkopf; Narr; dumme Gans; Trottel | ↔ fool — person with poor judgement or little intelligence |
• tonto | → dumm; närrisch; töricht | ↔ foolish — lacking good sense or judgement; unwise |
• tonto | → töricht; dumm | ↔ foolish — resembling or characteristic of a fool |
• tonto | → albern | ↔ goofy — silly |
• tonto | → Arschloch; Arsch | ↔ jerk — unlikable person |
• tonto | → Trottel; Einfaltspinsel; Dummkopf | ↔ nincompoop — silly or foolish person |
• tonto | → saublöd; blöd; dumm | ↔ shit-for-brains — Very stupid |
• tonto | → närrisch; töricht | ↔ dwaas — onverstandig, gek |
• tonto | → Tor | ↔ dwaas — iemand die onverstandig denkt en/of handelt |
• tonto | → dumm | ↔ bête — injur|fr sot, stupide, abruti, etc., en parlant de la conduite, des propos, des manières, etc. |
• tonto | → Tor; Dummkopf | ↔ sot — Personne sans esprit, sans jugement. |