Home ->Woordenboeken ->Spaans/Duits ->Vertaal roncha

Vertaal roncha van Spaans naar Duits

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

roncha:
- Beule; Buckel; Blase; Geschwulst; Quetschung; Quetschwunde
ronchar:
- nagen; knabbern
Wiktionary:
- roncha → Quaddel

Spaans

Uitgebreide vertaling voor roncha (Spaans) in het Duits

roncha:

roncha [la ~] zelfstandig naamwoord

la roncha (bulto)
die Beule; der Buckel; die Blase; die Geschwulst
- Beule [die ~] zelfstandig naamwoord
- Buckel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Blase [die ~] zelfstandig naamwoord
- Geschwulst [die ~] zelfstandig naamwoord
la roncha (abultado; nivel; pedazo; bulto; contusión; nobleza; hinchazón)
die Quetschung; die Quetschwunde
- Quetschung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Quetschwunde [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor roncha:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Beule	bulto; roncha	abolladura; bollo; bulto; hinchamiento; hinchazón; hondón; punto hinchado
Blase	bulto; roncha	ampolla; vejiga; vesícula
Buckel	bulto; roncha	bollos; bulto; bultos; chepa; cheposo; chichón; chipojo; desigualdad; joroba; jorobado
Geschwulst	bulto; roncha	agrandamiento; ampliación; aumento; bollo; bulto; crecimiento; lipoma; tumor
Quetschung	abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha
Quetschwunde	abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha

Synoniemen voor "roncha":

grano; forúnculo; bulto; ántrax; golondrino; pústula; orzuelo; espinilla
haba; habón
verdugón; señal; renuevo; vástago; verdugo

Wiktionary: roncha

roncha

noun

juckende, rötliche Schwellung der Haut, die zum Beispiel durch Insektenbisse oder Kontakt mit Brennnesseln entsteht
- Quaddel → roncha; habón

roncha vorm van ronchar:

ronchar werkwoord

ronchar (mordisquear; roer; morder; comer saboreando lentamente)
nagen; knabbern
- nagen werkwoord (nage, nagst, nagt, nagte, nagtet, genagt)
- knabbern werkwoord (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)

Conjugations for ronchar:

presente

roncho
ronchas
roncha
ronchamos
roncháis
ronchan

imperfecto

ronchaba
ronchabas
ronchaba
ronchábamos
ronchabais
ronchaban

indefinido

ronché
ronchaste
ronchó
ronchamos
ronchasteis
roncharon

fut. de ind.

roncharé
roncharás
ronchará
roncharemos
roncharéis
roncharán

condic.

roncharía
roncharías
roncharía
roncharíamos
roncharíais
roncharían

pres. de subj.

que ronche
que ronches
que ronche
que ronchemos
que ronchéis
que ronchen

imp. de subj.

que ronchara
que roncharas
que ronchara
que roncháramos
que roncharais
que roncharan

miscelánea

¡roncha!
¡ronchad!
¡no ronches!
¡no ronchéis!
ronchado
ronchando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ronchar:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
knabbern	comer saboreando lentamente; morder; mordisquear; roer; ronchar	economizar; escatimar; mordisquear; regatear; roer
nagen	comer saboreando lentamente; morder; mordisquear; roer; ronchar	mordisquear; roer

Computer vertaling door derden: