Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
presumido:
- eingebildet; selbstgefällig; hochmütig; anmaßend; hoffärtig; überheblich; arrogant; stolz; trotzig; großartig; stattlich; hervorragend; gönnerhaft; großzügig; ruhmreich; grandios; aufgebläht; vergeblich; unscheinbar; fruchtlos; sehr klein; dünkelhaft; hochtrabend; protzend; großsprecherisch; angeberisch; aufschneiderisch; prahlerisch; dicktuerisch; herablassend; eitel; erhaben; belehrend; schulmeisterlich; schulmeisterhaft; unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt; prätentiös; anspruchsvoll
- Angeber; Prahler; Aufschneider; Dicktuer; Schwätzer; Großmaul; Wichtigtuer; Großsprecher; Großtuer
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor presumido (Spaans) in het Duits
presumido:
-
presumido (autocomplaciente; arrogante; vanidoso; vano; pedante; insolente; pagado de sí mismo; autosuficiente; presuntuoso; pretencioso)
eingebildet; selbstgefällig; hochmütig; anmaßend; hoffärtig; überheblich; arrogant-
eingebildet bijvoeglijk naamwoord
-
selbstgefällig bijvoeglijk naamwoord
-
hochmütig bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
hoffärtig bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (orgullo; glorioso; magnífico; grandioso; altivo; grande; satisfecho; altanero)
stolz; trotzig; großartig; stattlich; hervorragend; gönnerhaft; selbstgefällig; großzügig; ruhmreich; grandios; aufgebläht; anmaßend-
stolz bijvoeglijk naamwoord
-
trotzig bijvoeglijk naamwoord
-
großartig bijvoeglijk naamwoord
-
stattlich bijvoeglijk naamwoord
-
hervorragend bijvoeglijk naamwoord
-
gönnerhaft bijvoeglijk naamwoord
-
selbstgefällig bijvoeglijk naamwoord
-
großzügig bijvoeglijk naamwoord
-
ruhmreich bijvoeglijk naamwoord
-
grandios bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebläht bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (infructuoso)
vergeblich; unscheinbar; fruchtlos; sehr klein-
vergeblich bijvoeglijk naamwoord
-
unscheinbar bijvoeglijk naamwoord
-
fruchtlos bijvoeglijk naamwoord
-
sehr klein bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (engreído; pedante; presuntuoso; vanidoso; pagado de sí mismo)
dünkelhaft; anmaßend; eingebildet; hochtrabend-
dünkelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
eingebildet bijvoeglijk naamwoord
-
hochtrabend bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (fanfarrón; ostentador)
protzend; großsprecherisch; angeberisch; aufschneiderisch; prahlerisch; dicktuerisch-
protzend bijvoeglijk naamwoord
-
großsprecherisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeberisch bijvoeglijk naamwoord
-
aufschneiderisch bijvoeglijk naamwoord
-
prahlerisch bijvoeglijk naamwoord
-
dicktuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (arrogante; gallardo; autocomplaciente; vanidoso; altivo; insolente; pagado de sí mismo; vano; presuntuoso; altanero; desdeñoso; pedante; engreído; soberbio; estirado; autosuficiente; pretencioso; endiosado)
arrogant; eingebildet; hochmütig; selbstgefällig; anmaßend; herablassend; stolz; eitel; überheblich; erhaben; aufgebläht-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
eingebildet bijvoeglijk naamwoord
-
hochmütig bijvoeglijk naamwoord
-
selbstgefällig bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
herablassend bijvoeglijk naamwoord
-
stolz bijvoeglijk naamwoord
-
eitel bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
erhaben bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebläht bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (altanero; presuntuoso; autocomplaciente; pedante; vanidoso; creído; ficticio; autosuficiente; hipotético; imperioso)
anmaßend; belehrend; schulmeisterlich; schulmeisterhaft-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
belehrend bijvoeglijk naamwoord
-
schulmeisterlich bijvoeglijk naamwoord
-
schulmeisterhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (desinflado; creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; vacío; entero; ciego; vano; reciente; falso; virgen; astuto; sereno; moderno; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; sin usar; no corroído; sin afectación; sin emoción; sin probar)
unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt-
unbenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
neu bijvoeglijk naamwoord
-
ungebraucht bijvoeglijk naamwoord
-
unangetastet bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
ledig bijvoeglijk naamwoord
-
leer bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgültig bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
intakt bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungekürzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
presumido (pretencioso; vano; creído; pagado de sí mismo; pedante; vanidoso; insolente; arrogante; presuntuoso)
-
el presumido (barril vacío; chulo; pijo; fanfarrón; charlatán; alborotador; jactancioso; valentón; baladrón; persona bullangera; fanfarrona; babrucón; temerón; fantasmón)
-
el presumido (babrucón; hablador; fanfarrón; charlatán; farsante; alborotador; charlador; parlanchín; bullangero; baladrón; persona bullangera; fanfarrona)
der Schwätzer; Großmaul; der Angeber; der Wichtigtuer; der Aufschneider; der Großsprecher; der Großtuer; der Dicktuer
Vertaal Matrix voor presumido:
Synoniemen voor "presumido":
Wiktionary: presumido
presumido
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presumido | → eingebildet; hochmütig | ↔ arrogant — having excessive pride |
• presumido | → Ansteller | ↔ aansteller — iemand die zich aanstelt |
• presumido | → Angeber; Protzer | ↔ kéké — (familier, fr) péjoratif|fr individu qui cherche à impressionner par son comportement. |