Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
pasado:
- aus; fertig; beendet; klar; erledigt; geschafft; vollendet; einsatzbereit; parat; bereit; vorig; verstrichen; fällig; um; früher; eher; armselig; verlottert; elend; schäbig; mittellos; unansehnlich; ärmlich; zerlumpt; armutig; verludert; schlottrig; passiert; überholt; eingeholt; aufgeschlossen; vorbeigefahren; durchgegeben; übermittelt; weitergeleitet; weitergegeben; vorbeigekommen; unerwartet zum Besuch gekommen; überschritten
- Vergangenheit
-
Wiktionary:
- pasado → Vergangenheit
- pasado → vorig
- pasado → vorüber
- pasado → Vergangenheit, matschig, überreif, abgestanden, schal, Präterium, vorig, Vorder-, vordere, vorherig, vorhergehend, vorangegangen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor pasado (Spaans) in het Duits
pasado:
-
pasado (acabado; terminado; listo; pronto; completo; llevado a cabo; perfecto; concluído; realizado; efectuado)
-
pasado (anterior; último)
-
pasado (expirado; transcurrido)
verstrichen; beendet; fällig; um-
verstrichen bijvoeglijk naamwoord
-
beendet bijvoeglijk naamwoord
-
fällig bijvoeglijk naamwoord
-
um bijvoeglijk naamwoord
-
-
pasado (anterior; antes; anteriormente; en otros tiempos)
-
pasado (andrajoso; pobre; lamentable; harapiento; descuidado; miserable; mísero; decaído; haraposo; desharrapado)
armselig; verlottert; elend; schäbig; mittellos; unansehnlich; ärmlich; zerlumpt; armutig; verludert; schlottrig-
armselig bijvoeglijk naamwoord
-
verlottert bijvoeglijk naamwoord
-
elend bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
mittellos bijvoeglijk naamwoord
-
unansehnlich bijvoeglijk naamwoord
-
ärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
zerlumpt bijvoeglijk naamwoord
-
armutig bijvoeglijk naamwoord
-
verludert bijvoeglijk naamwoord
-
schlottrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
pasado (ocurrido; acontecido; sucedido)
-
pasado (adelantado)
überholt; eingeholt; aufgeschlossen; vorbeigefahren-
überholt bijvoeglijk naamwoord
-
eingeholt bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
vorbeigefahren bijvoeglijk naamwoord
-
-
pasado (transmitido)
durchgegeben; übermittelt; weitergeleitet; weitergegeben-
durchgegeben bijvoeglijk naamwoord
-
übermittelt bijvoeglijk naamwoord
-
weitergeleitet bijvoeglijk naamwoord
-
weitergegeben bijvoeglijk naamwoord
-
-
pasado (pasado por)
vorbeigekommen; unerwartet zum Besuch gekommen-
vorbeigekommen bijvoeglijk naamwoord
-
unerwartet zum Besuch gekommen bijvoeglijk naamwoord
-
-
pasado (sobrepasado; traspasado)
überschritten-
überschritten bijvoeglijk naamwoord
-
-
el pasado
die Vergangenheit
Vertaal Matrix voor pasado:
Synoniemen voor "pasado":
Wiktionary: pasado
pasado
Cross Translation:
noun
-
(nur Singular) Allgemein: Zeitabschnitt, der zurückliegt
-
nur attributiv: dem Zeitpunkt der Äußerung unmittelbar vorangegangen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pasado | → Vergangenheit | ↔ verleden — de voorafgaande tijd |
• pasado | → matschig; überreif | ↔ beurs — overrijp, buikziek |
• pasado | → Vergangenheit | ↔ past — period of time that has already happened |
• pasado | → abgestanden; schal | ↔ stale — having lost its freshness |
• pasado | → Vergangenheit | ↔ passé — Le temps écoulé |
• pasado | → Präterium | ↔ passé — Temps du verbe exprimant une action ou un état en un temps écoulé |
• pasado | → vorig; Vorder-; vordere; vorherig; vorhergehend; vorangegangen | ↔ précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps. |
• pasado | → abgestanden | ↔ rassis — Qui a perdu sa fraicheur (1): |