Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
magro:
- dürr; ausgezehrt; schmächtig; knöchern; spindeldürr; hohläugig; dünn; mager; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich; empfindlich; knapp; winzig; geringfügig; eng; gering; hinfällig; schäbig; ärmlich; armselig; schlank; rank; leichtgebaut; fein; zart; zierlich; zerbrechlich; grazil; zierlich gebaut; spärlich; miserabel; klein; schwach; sparsam; kläglich; schlecht; hohl; öde; schlapp; hilflos; schlaff; handlich; unscheinbar; ungültig; flau; schütter; vergänglich; gedrungen; grundlos; schadhaft; schwächlich; sehrklein; wenig; einige
-
Wiktionary:
- magro → mager
Spaans
Uitgebreide vertaling voor magro (Spaans) in het Duits
magro:
-
magro (demacrado; huesudo; macilento; esquelético; flaco; hundido; puntiagudo; consumido; delgaducho; como un espárrago)
dürr; ausgezehrt; schmächtig; knöchern; spindeldürr; hohläugig-
dürr bijvoeglijk naamwoord
-
ausgezehrt bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
knöchern bijvoeglijk naamwoord
-
spindeldürr bijvoeglijk naamwoord
-
hohläugig bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (delgaducho; flaco; pequeña; menudo; pobre; suelto; frágil; escaso; tacaño; pequeño; mediocre; minúsculo; poco resistente; fino; flojo; reducido; nulo; parco; enjuto; ralo; exiguo; insignificante; escuálido; mísero; frugal; enrarecido; poco espeso; sin fuerza)
dünn; mager; schmächtig; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
mager bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
karg bijvoeglijk naamwoord
-
kärglich bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (delgado; pobre; flaco; minúsculo; reducido; descarnado; endeble; delgaducho; poco espeso)
empfindlich; knapp; schmächtig; winzig; geringfügig; eng; gering; karg; dürftig; hinfällig; schäbig; hager; ärmlich; armselig-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
knapp bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
winzig bijvoeglijk naamwoord
-
geringfügig bijvoeglijk naamwoord
-
eng bijvoeglijk naamwoord
-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
karg bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
ärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
armselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (esbelto)
schlank; rank; schmächtig-
schlank bijvoeglijk naamwoord
-
rank bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (esbelto; delgado; tierno; delicado; fino; de constitución fina; poco espeso; flaco; frágil; ligero de postura; delgaducho)
schlank; dünn; schmächtig; leichtgebaut; fein; zart; zierlich; zerbrechlich; rank; grazil; zierlich gebaut-
schlank bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
leichtgebaut bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
zart bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich bijvoeglijk naamwoord
-
zerbrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
rank bijvoeglijk naamwoord
-
grazil bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich gebaut bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (pobre; mezquino; deplorable; abominable; insignificante)
spärlich; schmächtig; miserabel; empfindlich; knapp; klein; schwach; winzig; geringfügig; sparsam; mager; hager; kläglich; eng; fein; schlecht; gering; hohl; dünn; öde; karg; dürftig; hinfällig; schlapp; hilflos; schlaff; schäbig; handlich; unscheinbar; ungültig; zerbrechlich; flau; schütter; nichtig; vergänglich; gedrungen; grundlos; kärglich; schadhaft; gebrechlich; schwächlich; kränklich; sehrklein-
spärlich bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
miserabel bijvoeglijk naamwoord
-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
knapp bijvoeglijk naamwoord
-
klein bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
winzig bijvoeglijk naamwoord
-
geringfügig bijvoeglijk naamwoord
-
sparsam bijvoeglijk naamwoord
-
mager bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
kläglich bijvoeglijk naamwoord
-
eng bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
hohl bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
öde bijvoeglijk naamwoord
-
karg bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
schlaff bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
handlich bijvoeglijk naamwoord
-
unscheinbar bijvoeglijk naamwoord
-
ungültig bijvoeglijk naamwoord
-
zerbrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
schütter bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
vergänglich bijvoeglijk naamwoord
-
gedrungen bijvoeglijk naamwoord
-
grundlos bijvoeglijk naamwoord
-
kärglich bijvoeglijk naamwoord
-
schadhaft bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
sehrklein bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (flaco; delgaducho; puntiagudo; desgreñado)
spindeldürr; hager; schmächtig-
spindeldürr bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
magro (exiguo; poco; pobre; escasamente; escaso; enjuto; apenas; reducido; parco; raras veces)