Hogar in het Duits vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

hogar:
- Wohnplatz; Wohnort; Wohnsitz; Kochplatte; Herd; Kochherd; Heizungsanlage; Feuerungsanlage; Kamin; Feuerstelle; Herdstätte; eigener Herd; Heizvorrichtung; Privathaushalt; Anlaufstelle; Asyl; Heim
Wiktionary:
- hogar → Heimstatt, Heim, Haushalt
- hogar → Herd, Feuerstelle, Herdboden, Heim, zuhause, Wohnung, Zuhause, Nest, Elternhaus, Feuer

Spaans

Uitgebreide vertaling voor hogar (Spaans) in het Duits

hogar:

hogar [el ~] zelfstandig naamwoord

el hogar (domicilio; residencia; vivienda; permanencia; base)
der Wohnplatz; der Wohnort; der Wohnsitz
- Wohnplatz [der ~] zelfstandig naamwoord
- Wohnort [der ~] zelfstandig naamwoord
- Wohnsitz [der ~] zelfstandig naamwoord
el hogar (cocina; horno)
die Kochplatte; der Herd; der Kochherd; die Heizungsanlage; die Feuerungsanlage
- Kochplatte [die ~] zelfstandig naamwoord
- Herd [der ~] zelfstandig naamwoord
- Kochherd [der ~] zelfstandig naamwoord
- Heizungsanlage [die ~] zelfstandig naamwoord
- Feuerungsanlage [die ~] zelfstandig naamwoord
el hogar (chimenea; foco del incendio; foco; estufa; fogón)
der Kamin; der Herd; die Feuerstelle; die Herdstätte
- Kamin [der ~] zelfstandig naamwoord
- Herd [der ~] zelfstandig naamwoord
- Feuerstelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Herdstätte [die ~] zelfstandig naamwoord
el hogar (fogón)
der Kochherd
- Kochherd [der ~] zelfstandig naamwoord
el hogar (hogar de uno)
der eigener Herd
- eigener Herd [der ~] zelfstandig naamwoord
el hogar
die Heizvorrichtung; die Feuerstelle; die Feuerungsanlage
- Heizvorrichtung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Feuerstelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Feuerungsanlage [die ~] zelfstandig naamwoord
el hogar
Privathaushalt
- Privathaushalt
el hogar (centro de acogida; asilo; refugio; perrera; recogedero; hospicio; residencia de animales)
die Anlaufstelle; Asyl; Heim
- Anlaufstelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Asyl [das ~] zelfstandig naamwoord
- Heim [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hogar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Anlaufstelle	asilo; centro de acogida; hogar; hospicio; perrera; recogedero; refugio; residencia de animales	casa de barrio; centro de acogida
Asyl	asilo; centro de acogida; hogar; hospicio; perrera; recogedero; refugio; residencia de animales	asilo; campo de refugiados; puerto de refugio; refugio
Feuerstelle	chimenea; estufa; foco; foco del incendio; fogón; hogar
Feuerungsanlage	cocina; hogar; horno
Heim	asilo; centro de acogida; hogar; hospicio; perrera; recogedero; refugio; residencia de animales	casa; residencia
Heizungsanlage	cocina; hogar; horno
Heizvorrichtung	hogar
Herd	chimenea; cocina; estufa; foco; foco del incendio; fogón; hogar; horno	cocinilla; estufita; llama de alcohol; maquinilla de alcohol; mechero de alcohol
Herdstätte	chimenea; estufa; foco; foco del incendio; fogón; hogar
Kamin	chimenea; estufa; foco; foco del incendio; fogón; hogar	chimenea; repisa de la chimenea
Kochherd	cocina; fogón; hogar; horno	cocinilla; llama de alcohol; maquinilla de alcohol; mechero de alcohol
Kochplatte	cocina; hogar; horno	cocina; cocinilla; hornillo; llama de alcohol; maquinilla de alcohol; mechero de alcohol
Wohnort	base; domicilio; hogar; permanencia; residencia; vivienda	casa; residencia
Wohnplatz	base; domicilio; hogar; permanencia; residencia; vivienda
Wohnsitz	base; domicilio; hogar; permanencia; residencia; vivienda	casa; domicilio; lugar de residencia; residencia
eigener Herd	hogar; hogar de uno
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Privathaushalt	hogar

Verwante woorden van "hogar":

hogares

Synoniemen voor "hogar":

andurrial; paraje; vericueto; linde; rincón; paradero
lar; casa; morada; domicilio; residencia; vivienda; techo; cobijo; aposento
nido; conejera; nidal; madriguera; ponedero; cavidad; refugio; hueco; pajarera

Wiktionary: hogar

hogar

noun

gehoben: Ort, Platz, an dem jemand heimisch ist oder werden kann
- Heimstatt → hogar
Stätte für Treffen und Veranstaltungen einer Gemeinschaft
- Heim → hogar
Unterkunft für einen bestimmten Personenkreis, zum Beispiel Senioren oder Kinder
- Heim → asilo; residencia; hogar
Zuhause, Wohnung
- Heim → casa; hogar
Personengruppe, die zu [1a] gehört
- Haushalt → familia; casa; hogar

Cross Translation:

From	To	Via
• hogar	→ Herd; Feuerstelle	↔ hearth — Recess
• hogar	→ Herdboden; Feuerstelle	↔ hearth — Floor of fireplace
• hogar	→ Herd	↔ hearth — Symbol
• hogar	→ Heim; zuhause; Wohnung	↔ home — house or structure in which someone lives
• hogar	→ Zuhause; Nest; Elternhaus	↔ home — childhood or parental home
• hogar	→ Zuhause	↔ thuis — een plek waar iemand woont en zich veilig voelt
• hogar	→ Heim; Zuhause	↔ tehuis — vaste verblijfplaats
• hogar	→ Feuer	↔ foyer — Feu
• hogar	→ Heim	↔ foyer — Maison, demeure

Verwante vertalingen van hogar

Remove Ads

Vertaal hogar van Spaans naar Duits

Uitgebreide vertaling voor hogar (Spaans) in het Duits

hogar:

hogar [el ~] zelfstandig naamwoord

el hogar (domicilio; residencia; vivienda; permanencia; base)

el hogar (cocina; horno)

el hogar (chimenea; foco del incendio; foco; estufa; fogón)

el hogar (fogón)

el hogar (hogar de uno)

el hogar

el hogar

el hogar (centro de acogida; asilo; refugio; perrera; recogedero; hospicio; residencia de animales)

Vertaal Matrix voor hogar:

Verwante woorden van "hogar":

Synoniemen voor "hogar":

Wiktionary: hogar

Verwante vertalingen van hogar