Home ->Woordenboeken ->Spaans/Duits ->Vertaal diminuir

Vertaal diminuir van Spaans naar Duits

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

diminuir:
- reduzieren; verringern; vermindern; verkleinern; mindern

Spaans

Uitgebreide vertaling voor diminuir (Spaans) in het Duits

diminuir:

diminuir werkwoord

diminuir (reducir)
reduzieren; verringern; vermindern; verkleinern; mindern
- reduzieren werkwoord (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
- verringern werkwoord (verringere, verringerst, verringert, verringerte, verringertet, verringert)
- vermindern werkwoord (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
- verkleinern werkwoord (verkleinere, verkleinerst, verkleinert, verkleinerte, verkleinertet, verkleinert)
- mindern werkwoord (mindere, minderst, mindert, minderte, mindertet, gemindert)

Vertaal Matrix voor diminuir:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
mindern	diminuir; reducir	abreviar; achicar; ahorrar; aminorar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; disminuirse; economizar; empequeñecer; encogerse; llevarse; menguar; menguarse; mermar; mermarse; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer
reduzieren	diminuir; reducir	abreviar; aflojar; ahorrar; aminorar; anular; atenuar; bajar; bajar el precio; contraer; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; disminuirse; economizar; encogerse; girar en sentido contrario; hacer menos; llevarse; menguar; menguarse; mermar; mermarse; moderar; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer
verkleinern	diminuir; reducir	abreviar; achicar; acortar; alejar; aminorar; disminuir; empequeñecer; rebajar; recortar; reducir; restringir
vermindern	diminuir; reducir	abreviar; achicar; ahorrar; aminorar; atenuar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; economizar; empequeñecer; encogerse; llevarse; menguar; mermar; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer
verringern	diminuir; reducir	abreviar; achicar; aflojar; ahorrar; aminorar; anular; bajar; cortar profusamente; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; empequeñecer; encogerse; girar en sentido contrario; llevarse; menguar; mermar; moderar; rebajar; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; robar; vencer