Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
despierto:
- geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig; schlagfertig; aufgeweckt; vernünftig; genial; gescheit; klug; kundig; erfinderisch; sachverständig; gekonnt; fachmännisch; ausgekocht; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; gerissen; dreist; behende; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig; verloren; handlich; treffend; tüchtig; tauglich; raffiniert; gewieft; gewitzt; aufgeregt; erhitzt; erregt; hitzig; feurig; agitiert; aufgebracht; verschlagen; listig; gewiegt
- despertar:
- despertarse:
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor despierto (Spaans) in het Duits
despierto:
-
despierto (activo; ocupado; alegre; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero)
geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
üppig bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
existent bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (alerta; despejado)
schlagfertig; aufgeweckt; flott; lebhaft; quick-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (ingenioso; sabio; experto; astuto; genial; talentoso; perito; espabilado; inventivo; sabihondo)
vernünftig; genial; gescheit; klug; kundig; erfinderisch; sachverständig; gekonnt; fachmännisch; ausgekocht-
vernünftig bijvoeglijk naamwoord
-
genial bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
kundig bijvoeglijk naamwoord
-
erfinderisch bijvoeglijk naamwoord
-
sachverständig bijvoeglijk naamwoord
-
gekonnt bijvoeglijk naamwoord
-
fachmännisch bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (pronto a la réplica; inteligente; listo; avispado; vivo; oportuno; aprovechado; ladino; zorro; ingenioso; afilado; agudo; astuto; diestro; vivaracho)
schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
behende bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
ausgeschlafen bijvoeglijk naamwoord
-
helle bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
flink bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (perdido; afilado; arriesgado)
-
despierto (diestro; experto; mañoso; capaz; listo; descansado; talentoso; aprovechado; agudo; atractivo; sofisticado; cortante; afilado; ingenioso; espabilado; experimentado; habilidoso; buen mozo)
handlich; geschickt; klug; treffend; tüchtig; pfiffig; spitzfindig; gewandt; tauglich; geübt; raffiniert; scharfsinnig; schlau-
handlich bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
treffend bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
tauglich bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (despabilado; inteligente; zorro; vivo; listo; astuto; ingenioso; perspicaz; avispado)
-
despierto (mentalmente vivo; afilado; puntiagudo; vivo; perspicaz; agudo; ingenioso)
-
despierto (agitado; excitado; vivo; nervioso; alegre; acalorado; agitadamente; caliente; animado; activo; ardiente)
aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; agitiert; frisch; lebhaft; munter; lebendig; aufgebracht; quick-
aufgeregt bijvoeglijk naamwoord
-
erhitzt bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
erregt bijvoeglijk naamwoord
-
hitzig bijvoeglijk naamwoord
-
feurig bijvoeglijk naamwoord
-
agitiert bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebracht bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
-
despierto (cazurro; despabilado; peligroso; zorro; arriesgado; astuto; precisamente; descansado; cuco; furtivo; ingenioso; ladino; calculador; taimado)
pfiffig; durchtrieben; verschlagen; schlau; gerissen; verschmitzt; listig; gewichst; gewiegt; ausgekocht-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
gewiegt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor despierto:
Verwante woorden van "despierto":
Synoniemen voor "despierto":
Wiktionary: despierto
despertar:
-
despertar (llamar para despertar; despejar; despabilar)
-
despertar (desacoplar; desconectar; desvincular; relajar; deshacer; retirarse; desenganchar; separar; desatar; descolgar; desabrochar; descoser; mullir; desanudar)
abkoppeln; entkoppeln; loskoppeln; abhängen-
loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
-
despertar (abrir; desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; arrancar; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; estirar el brazo; lograr desabrochar; sacar el estiércol)
losziehen; aufmachen; ausfädeln; aushecken; auflösen; treiben; lockern; ausholen; andrehen; losmachen; loskoppeln; lösen; abhängen; abtrennen; loslösen; ausmisten; auftrennen; abkoppeln; loshaken; aufknoten-
loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
-
despertar (despertar de un porrazo)
Conjugations for despertar:
presente
- despierto
- despiertas
- despierta
- despertamos
- despertáis
- despiertan
imperfecto
- despertaba
- despertabas
- despertaba
- despertábamos
- despertabais
- despertaban
indefinido
- desperté
- despertaste
- despertó
- despertamos
- despertasteis
- despertaron
fut. de ind.
- despertaré
- despertarás
- despertará
- despertaremos
- despertaréis
- despertarán
condic.
- despertaría
- despertarías
- despertaría
- despertaríamos
- despertaríais
- despertarían
pres. de subj.
- que despierte
- que despiertes
- que despierte
- que despertemos
- que despertéis
- que despierten
imp. de subj.
- que despertara
- que despertaras
- que despertara
- que despertáramos
- que despertarais
- que despertaran
miscelánea
- ¡despierta!
- ¡despertad!
- ¡no despiertes!
- ¡no despertéis!
- despertado
- despertando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el despertar
Vertaal Matrix voor despertar:
Wiktionary: despertar
despertar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• despertar | → aufwecken | ↔ awake — to cause someone to stop sleeping |
• despertar | → aufwecken | ↔ awaken — transitive: to cause to become awake |
• despertar | → erwachen | ↔ awaken — transitive: to cause to become conscious |
• despertar | → entfachen | ↔ stir up — to cause (trouble etc) |
• despertar | → aufwecken; wecken | ↔ wake — to make somebody stop sleeping |
• despertar | → aufwecken | ↔ wake up — To awaken (someone else) |
• despertar | → erwecken; erregen | ↔ opwekken — doen ontstaan |
• despertar | → Wecker | ↔ réveil — cessation du sommeil, retour à l'éveil. |
despierto vorm van despertarse:
-
despertarse
Conjugations for despertarse:
presente
- me despierto
- te despiertas
- se despierta
- nos despertamos
- os despertáis
- se despiertan
imperfecto
- me despertaba
- te despertabas
- se despertaba
- nos despertábamos
- os despertabais
- se despertaban
indefinido
- me desperté
- te despertaste
- se despertó
- nos despertamos
- os despertasteis
- se despertaron
fut. de ind.
- me despertaré
- te despertarás
- se despertará
- nos despertaremos
- os despertaréis
- se despertarán
condic.
- me despertaría
- te despertarías
- se despertaría
- nos despertaríamos
- os despertaríais
- se despertarían
pres. de subj.
- que me despierte
- que te despiertes
- que se despierte
- que nos despertemos
- que os despertéis
- que se despierten
imp. de subj.
- que me despertara
- que te despertaras
- que se despertara
- que nos despertáramos
- que os despertarais
- que se despertaran
miscelánea
- ¡despiertate!
- ¡despertaos!
- ¡no te despiertes!
- ¡no os despertéis!
- despertado
- despertándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor despertarse:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufwachen | despertarse | |
wachwerden | despertarse |
Wiktionary: despertarse
despertarse
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• despertarse | → aufwachen; erwachen | ↔ awake — to gain consciousness |
• despertarse | → aufwachen; erwachen | ↔ awaken — intransitive: to stop sleeping |
• despertarse | → aufwachen; erwachen | ↔ wake — to stop sleeping |
• despertarse | → aufwachen; erwachen | ↔ wake up — To (become) awake |
• despertarse | → aufwachen | ↔ s’éveiller — Sortir du sommeil |