Crucificar in het Duits vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

crucificar:
- kreuzigen; kreuzen; bekreuzigen; überqueren
Wiktionary:
- crucificar → kreuzigen
- crucificar → kreuzigen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor crucificar (Spaans) in het Duits

crucificar:

crucificar werkwoord

crucificar
kreuzigen
- kreuzigen werkwoord (kreuzige, kreuzigst, kreuzigt, kreuzigte, kreuzigtet, gekreuzigt)
crucificar (cruzar)
kreuzen; bekreuzigen
- kreuzen werkwoord (keuze, keuzst, keuzt, keuzte, keuztet, gekreuzt)
- bekreuzigen werkwoord
crucificar (clavar; cruzar; navegar; maniobrar; bordear; transigir; contemporizar; bandearse; virar de bordo; dar una de cal y otra de arena; nadar y guardar la ropa)
überqueren; kreuzigen
- überqueren werkwoord (überquere, überquerst, überquert, überquerte, überquertet, überquert)
- kreuzigen werkwoord (kreuzige, kreuzigst, kreuzigt, kreuzigte, kreuzigtet, gekreuzigt)

Conjugations for crucificar:

presente

crucifico
crucificas
crucifica
crucificamos
crucificáis
crucifican

imperfecto

crucificaba
crucificabas
crucificaba
crucificábamos
crucificabais
crucificaban

indefinido

crucifiqué
crucificaste
crucificó
crucificamos
crucificasteis
crucificaron

fut. de ind.

crucificaré
crucificarás
crucificará
crucificaremos
crucificaréis
crucificarán

condic.

crucificaría
crucificarías
crucificaría
crucificaríamos
crucificaríais
crucificarían

pres. de subj.

que crucifique
que crucifiques
que crucifique
que crucifiquemos
que crucifiquéis
que crucifiquen

imp. de subj.

que crucificara
que crucificaras
que crucificara
que crucificáramos
que crucificarais
que crucificaran

miscelánea

¡crucifica!
¡crucificad!
¡no crucifiques!
¡no crucifiquéis!
crucificado
crucificando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor crucificar:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bekreuzigen	crucificar; cruzar
kreuzen	crucificar; cruzar
kreuzigen	bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
überqueren	bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo	atravesar; cruzar

Wiktionary: crucificar

crucificar

verb

jemanden zur Hinrichtung ans Kreuz schlagen
- kreuzigen → crucificar

Cross Translation:

From	To	Via
• crucificar	→ kreuzigen	↔ crucify — to execute a person by nailing to a crucifix
• crucificar	→ kreuzigen	↔ kruisigen — een vorm van executeren: aan het kruis hangen tot de dood erop volgt

Computer vertaling door derden: