Home ->Woordenboeken ->Spaans/Duits ->Vertaal carga

Vertaal carga van Spaans naar Duits

Overzicht
Spaans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. carga:
  2. cargar:
  3. cargo:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor carga (Spaans) in het Duits

carga:

carga [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la carga
    Gepäck
    • Gepäck [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. la carga
    die Ladung
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. la carga
    Upload
  4. la carga (cargo; lastre; camionada; tonelada)
    die Fracht; die Befrachtung; Frachtgut; die Ladung; die Last; die Beladung
    • Fracht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Befrachtung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Last [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Beladung [die ~] zelfstandig naamwoord
  5. la carga (cargo; peso; cargamento)
    die Ladung; die Beladung; Frachtgut
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Beladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. la carga (tara)
    die Bürde; die Last
    • Bürde [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Last [die ~] zelfstandig naamwoord
  7. la carga (dimes y diretes; peso; rollo; )
    Gezänk; Durcheinander; die Scherrerei
  8. la carga (cargamento; flete; estiba; )
    die Fracht; Frachtgut; die Ladung; Gut
    • Fracht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gut [das ~] zelfstandig naamwoord
  9. la carga (cargo; embarque)
    die Einschiffung; die Verladung
  10. la carga (camionada; cargo; cargamento; carretada)
    der Schub; die Ladung; die Fuhre
    • Schub [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuhre [die ~] zelfstandig naamwoord
  11. la carga (cargar)
    Auslastung

Vertaal Matrix voor carga:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Befrachtung camionada; carga; cargo; lastre; tonelada cargar
Beladung camionada; carga; cargamento; cargo; lastre; peso; tonelada cargar
Bürde carga; tara carga sentimental; cruz; forma de cruz
Durcheinander agitación; alboroto; carga; cargamento; complicaciones; conmoción; contienda; dificultad; dificultades; dimes y diretes; dimes y dirés; discusión; disgustos; disturbios; enredo; estorbo; follón; imputación; jaleo; lamentos; lío; líos; machaconería; matraca; molestia; peleas; pelotera; peso; problemas; quejas; riña; riñas; rollo; tiquismiquis; trajín; trifulca; tropiezo; tumulto banda; barraca; barullo; batiburillo; batiburrillo; birria; canalla; caos; casucha; choza; confusión; cuadrilla; desarreglo; desbarajuste; desorden; despelote; destrozos; disturbios; dédalo; enredo; escombrera; escombros; escándalo; estragos; estropicio; fusión; grupo; jaleo; laberinto; madeja; maraña; mezcla; mezcolanza; mixtión; mixtura; ovillo; pacotilla; pandemónium; perturbación; pocilga; popurrí; porquería; potpurrí; revoltijo; rollo; ruina; ruinas; solución; tejavana; trastorno; tumulto
Einschiffung carga; cargo; embarque cargamento; embarque; transporte
Fracht camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada cargar; flete
Frachtgut camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada cargar
Fuhre camionada; carga; cargamento; cargo; carretada
Gepäck carga bagaje; equipaje
Gezänk agitación; alboroto; carga; cargamento; complicaciones; conmoción; contienda; dificultad; dificultades; dimes y diretes; dimes y dirés; discusión; disgustos; disturbios; enredo; estorbo; follón; imputación; jaleo; lamentos; lío; líos; machaconería; matraca; molestia; peleas; pelotera; peso; problemas; quejas; riña; riñas; rollo; tiquismiquis; trajín; trifulca; tropiezo; tumulto acusación; altercado; barullo; bronca; chapuzas; dimes y diretes; discusión; disputa; follón; jugueteo; molestia; peleas; pelotera; problemas; querella; razonamientos; riña; riñas; tiquismiquis
Gut camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte finca; granja; inmuebles; área
Ladung camionada; carga; cargamento; cargo; carretada; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada carga eléctrica; cargar; citación
Last camionada; carga; cargo; lastre; tara; tonelada aprieto; apuro; carga sentimental; cargas; complicaciones; compresión; cruz; desastre; desgracia; dificultad; dificultades; disgustos; edición; estorbo; forma de cruz; gravamen; incomodidades; interrupción; lamentos; líos; malhumor; miseria; molestia; molestias; obstáculo; orden; pena; peso; presión; problema; problemas; quejas; riña
Scherrerei agitación; alboroto; carga; cargamento; complicaciones; conmoción; contienda; dificultad; dificultades; dimes y diretes; dimes y dirés; discusión; disgustos; disturbios; enredo; estorbo; follón; imputación; jaleo; lamentos; lío; líos; machaconería; matraca; molestia; peleas; pelotera; peso; problemas; quejas; riña; riñas; rollo; tiquismiquis; trajín; trifulca; tropiezo; tumulto
Schub camionada; carga; cargamento; cargo; carretada asociación; banda; categoría; clase; colectivo; facultad; fortaleza; fuerza; fuerza motriz; fuerza propulsora; grupo; locomoción; propulsión; tracción; vigor
Verladung carga; cargo; embarque cargamento; embarque; transporte
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auslastung carga; cargar
Upload carga

Verwante woorden van "carga":


Synoniemen voor "carga":


Wiktionary: carga

carga
noun
  1. Transportwesen: etwas, was sich durch sein Gewicht nach unten drückt oder zieht; auch Ladung, Fracht; was man trägt
  2. Militär: definierte Menge an Munition oder Sprengstoff
  3. Physik, Elektrotechnik: die Eigenschaft von Teilchen oder Objekten, mit einem elektromagnetischen Feld in Wechselwirkung zu treten
  4. Transportwirtschaft: Last, die auf ein Transportmittel gebracht wird
  5. gehoben: die mit einer Angelegenheit verbundene Mühe oder Anstrengung
  6. übertragen: finanzielle Anforderung, Auflage
  7. eine Beanspruchung, die Schaden verursachen kann
  8. allgemein: aufladen von Gegenständen auf einen LKW oder Anhänger
Cross Translation:
FromToVia
• carga → Belastung; Last ↔ burden — heavy load
• carga → Last; Belastung; Bürde ↔ burden — responsibility, onus
• carga → Fracht ↔ cargo — freight carried by a ship
• carga → Last; Kreuz ↔ incubus — oppressive thing or person; a burden
• carga → Fracht ↔ vracht — de lading van een vervoermiddel
• carga → Schiffsladung ↔ scheepslading — de goederen die in het ruim van een vrachtschip vervoerd worden
• carga → Belastung ↔ belasting — de mate waarin een machine belast wordt ofwel het vermogen dat van de machine verlangt wordt door de aangesloten apparatuur

cargar:

cargar werkwoord

  1. cargar (fletar; recargar)
    laden; einladen; beladen; befrachten; aufladen
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • einladen werkwoord (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • beladen werkwoord (belade, belädst, belädt, belud, beludet, beladen)
    • befrachten werkwoord (befrachte, befrachtest, befrachtet, befrachtete, befrachtetet, befrachtet)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
  2. cargar (embarcar; recargar)
    einladen; laden; aufladen; verladen; befrachten; beladen
    • einladen werkwoord (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
    • verladen werkwoord (verlade, verladest, verladet, verladete, verladetet, verladen)
    • befrachten werkwoord (befrachte, befrachtest, befrachtet, befrachtete, befrachtetet, befrachtet)
    • beladen werkwoord (belade, belädst, belädt, belud, beludet, beladen)
  3. cargar
    aufladen; elektrizieren
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
    • elektrizieren werkwoord (elektriziere, elektrizierst, elektriziert, elektrizierte, elektriziertet, elektriziert)
  4. cargar
    schleppen; tragen; wuchten
    • schleppen werkwoord (schleppe, schleppst, schleppt, schleppte, schlepptet, geschleppt)
    • tragen werkwoord (trage, trägst, trägt, trug, trugt, getragen)
    • wuchten werkwoord
  5. cargar
    hochladen
  6. cargar (llenar; empastar; acolchar; rellenar; colmar)
    füllen; plombieren
    • füllen werkwoord (fülle, füllst, füllt, füllte, fülltet, gefüllt)
    • plombieren werkwoord (plombiere, plombierst, plombiert, plombierte, plombiertet, plombiert)
  7. cargar (facturar; cobrar)
    fakturieren; anrechnen
    • fakturieren werkwoord (fakturiere, fakturierst, fakturiert, fakturierte, fakturiertet, fakturiert)
    • anrechnen werkwoord (rechne an, rechnest an, rechnet an, rechnetet an, angerechnet)
  8. cargar (estibar; recargar; fletar)
    belasten; einladen; laden; aufladen; beladen; befrachten; elektricität aufladen
    • belasten werkwoord (belaste, belastest, belastet, belastete, belastetet, belastet)
    • einladen werkwoord (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • laden werkwoord (lade, lädst, lädt, ladete, ladetet, geladen)
    • aufladen werkwoord (lade auf, lädst auf, lädt auf, lud auf, ludet auf, aufgeladen)
    • beladen werkwoord (belade, belädst, belädt, belud, beludet, beladen)
    • befrachten werkwoord (befrachte, befrachtest, befrachtet, befrachtete, befrachtetet, befrachtet)
  9. cargar (ordenar; encargar; agobiar; )
    beauftragen; auftragen
    • beauftragen werkwoord (beuaftrage, beuaftragst, beuaftragt, beuaftragte, beuaftragtet, beauftragt)
    • auftragen werkwoord (trage auf, trägst auf, trägt auf, trug auf, trugt auf, aufgetragen)

Conjugations for cargar:

presente
  1. cargo
  2. cargas
  3. carga
  4. cargamos
  5. cargáis
  6. cargan
imperfecto
  1. cargaba
  2. cargabas
  3. cargaba
  4. cargábamos
  5. cargabais
  6. cargaban
indefinido
  1. cargué
  2. cargaste
  3. cargó
  4. cargamos
  5. cargasteis
  6. cargaron
fut. de ind.
  1. cargaré
  2. cargarás
  3. cargará
  4. cargaremos
  5. cargaréis
  6. cargarán
condic.
  1. cargaría
  2. cargarías
  3. cargaría
  4. cargaríamos
  5. cargaríais
  6. cargarían
pres. de subj.
  1. que cargue
  2. que cargues
  3. que cargue
  4. que carguemos
  5. que carguéis
  6. que carguen
imp. de subj.
  1. que cargara
  2. que cargaras
  3. que cargara
  4. que cargáramos
  5. que cargarais
  6. que cargaran
miscelánea
  1. ¡carga!
  2. ¡cargad!
  3. ¡no cargues!
  4. ¡no carguéis!
  5. cargado
  6. cargando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cargar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cargar
    die Fracht; die Beladung; die Ladung; die Befrachtung; Frachtgut
  2. el cargar
    Laden
    • Laden [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cargar (carga)
    Auslastung

Vertaal Matrix voor cargar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Befrachtung cargar camionada; carga; cargo; lastre; tonelada
Beladung cargar camionada; carga; cargamento; cargo; lastre; peso; tonelada
Fracht cargar camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada
Frachtgut cargar camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada
Laden cargar comercio; local comercial; mercancías; negocio; tienda
Ladung cargar camionada; carga; carga eléctrica; cargamento; cargo; carretada; citación; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada
anrechnen cargar en cuenta
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrechnen cargar; cobrar; facturar achacar; atribuir; echar la culpa
aufladen cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar cargar un fusil
auftragen agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre adquirir; coger; cortar; cortar en pedazos; cucharear; dar orden de; decretar; descomponerse; desgastar; dictar; disponer; hacer pedazos; incurrir en; mandar; obligar; ordenar; poner delante; prescribir; presumir; servir; servir en la mesa; sufrir
beauftragen agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre dar orden de; decretar; encargar; encomendar; hacer objeciones contra; levantar; mandar; objetar contra; obligar; oponerse a; ordenar; pesar sobre
befrachten cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar
beladen cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
belasten cargar; estibar; fletar; recargar Cargar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
einladen cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar acoger; convidar; invitar; recibir
elektricität aufladen cargar; estibar; fletar; recargar
elektrizieren cargar electrizar
fakturieren cargar; cobrar; facturar
füllen acolchar; cargar; colmar; empastar; llenar; rellenar acolchar; colmar; embotellar; envasar; llenar; llenar hasta el borde; llenarse; rellenar
hochladen cargar
laden cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar anunciar; avisar; cargar un fusil; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir
plombieren acolchar; cargar; colmar; empastar; llenar; rellenar
schleppen cargar alcanzar; arrastrar; arrastrarse; atraer; llevar; llevar alguien contra su voluntad; remolcar; sufrir
tragen cargar aguantar; alcanzar; comerse; consumir; corroer; corroerse; desaparecer; descomponerse; digerir; digerirse; experimentar; gastar; hacer tempo; hundirse; llevar; padecer; pasar por; ponerse; pudrirse; resistir; salir con bien; salir con bien de; seguir viviendo; soportar; sucumbir; sufrir; tolerar
verladen cargar; embarcar; recargar agarrar; alzar; amanecer; burlarse; colocar; dar el pego; dar salida; depositar; desconectar; destituir; destronar; dársela; embarcar; engañar; estafar; fastidiar; hacer trampa; hacer trampas; hacer una mala jugada; joder; mentir; molestar; mortificar para que una persona se va; pegarle a una persona; pegarse; provocar; robar con engaño; socaliñar; timar; tomar el pelo; trapacear
wuchten cargar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auslastung carga; cargar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beladen agobiado; cargado

Synoniemen voor "cargar":


Wiktionary: cargar

cargar
verb
  1. (transitiv) eine Schusswaffe mit Munition versehen
  2. (transitiv) von einem Datenspeicher lesen (lassen)
  3. (transitiv) einen Akkumulator (Akku) oder Kondensator mit elektrischer Energie auffüllen
  4. etwas belegen: etwas mit etwas versehen
  5. Schuld oder Verantwortung auf jemanden oder auf missliche Umstände schieben
  6. (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren
  7. EDV: einen Upload durchführen; Daten online an einen anderen Rechner oder Server schicken
  1. etwas auf etwas – meist ein Fahrzeug – bringen, heben oder laden
Cross Translation:
FromToVia
• cargar → tragen ↔ carry — to transport by lifting
• cargar → laden ↔ load — to put a load on
• cargar → laden ↔ load — to read into memory
• cargar → schwerer machen ↔ verzwaren — opzettelijk beladen met extra gewicht
• cargar → schleppen ↔ sjouwen — lopen met een zware lading
• cargar → belasten ↔ belasten — gewichten plaatsen op
• cargar → beladen ↔ beladen — een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
• cargar → laden; beauftragen; betrauen ↔ charger — garnir d’une charge.
• cargar → verdrießen; entkräften; verweichlichen; ermüden ↔ fatiguer — affaiblir par une trop grande dépense de force.
• cargar → verdrießen; ermüden ↔ lasser — désuet|fr rendre las.

carga vorm van cargo:

cargo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cargo (trabajo; actividad; empleo; obra)
    die Arbeit; die Beschäftigung; die Tätigkeit
  2. el cargo (carga; lastre; camionada; tonelada)
    die Fracht; die Befrachtung; Frachtgut; die Ladung; die Last; die Beladung
    • Fracht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Befrachtung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Last [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Beladung [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cargo (carga; peso; cargamento)
    die Ladung; die Beladung; Frachtgut
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Beladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. el cargo (función; puesto; oficio)
    die Funktion; die Stellung
  5. el cargo (cargamento; flete; estiba; )
    die Fracht; Frachtgut; die Ladung; Gut
    • Fracht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Frachtgut [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gut [das ~] zelfstandig naamwoord
  6. el cargo (acusación; inculpación; querella; imputación)
    die Beschuldigung; die Anschuldigung; die Anklage
  7. el cargo (carga; embarque)
    die Einschiffung; die Verladung
  8. el cargo (camionada; carga; cargamento; carretada)
    der Schub; die Ladung; die Fuhre
    • Schub [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ladung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuhre [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cargo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anklage acusación; cargo; imputación; inculpación; querella acusación; denuncia; querella
Anschuldigung acusación; cargo; imputación; inculpación; querella acusación; denuncia; querella
Arbeit actividad; cargo; empleo; obra; trabajo actividad; círculo laboral; empleo; faena; fermentación; función; lugar de trabajo; memoria; misión; obra; ocupación; pequeño arreglo; profesión; proyecto; quehacer; tarea; tesina; tesis; trabajito; trabajo; trabajo agrario por hora; trabajo asalariado; trabajo escrito
Befrachtung camionada; carga; cargo; lastre; tonelada cargar
Beladung camionada; carga; cargamento; cargo; lastre; peso; tonelada cargar
Beschuldigung acusación; cargo; imputación; inculpación; querella alusión; insinuación
Beschäftigung actividad; cargo; empleo; obra; trabajo actividad; alboroto; colocación; colocación en un empleo; contratación; designación; empleo; faena; función; instalación; mediación de trabajo; memoria; misión; nombramiento; obra; ocupación; pequeño arreglo; provisión de empleo; quehacer; tarea; trabajito; trabajo; trabajo agrario por hora; trabajo asalariado; trabajo escrito
Einschiffung carga; cargo; embarque cargamento; embarque; transporte
Fracht camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada cargar; flete
Frachtgut camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada cargar
Fuhre camionada; carga; cargamento; cargo; carretada
Funktion cargo; función; oficio; puesto calidad; característica; cualidad; círculo laboral; empleo; función; lugar de trabajo
Gut camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte finca; granja; inmuebles; área
Ladung camionada; carga; cargamento; cargo; carretada; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada carga; carga eléctrica; cargar; citación
Last camionada; carga; cargo; lastre; tonelada aprieto; apuro; carga; carga sentimental; cargas; complicaciones; compresión; cruz; desastre; desgracia; dificultad; dificultades; disgustos; edición; estorbo; forma de cruz; gravamen; incomodidades; interrupción; lamentos; líos; malhumor; miseria; molestia; molestias; obstáculo; orden; pena; peso; presión; problema; problemas; quejas; riña; tara
Schub camionada; carga; cargamento; cargo; carretada asociación; banda; categoría; clase; colectivo; facultad; fortaleza; fuerza; fuerza motriz; fuerza propulsora; grupo; locomoción; propulsión; tracción; vigor
Stellung cargo; función; oficio; puesto categoría; círculo laboral; empleo; gradación; grado; lugar de trabajo; nivel; rango; trabajo; título de doctor
Tätigkeit actividad; cargo; empleo; obra; trabajo actividad; afán de trabajar; capacidad de trabajo; capacidad laboral; consecuencia; empleo; faena; funcionamiento; función; memoria; misión; obra; ocupación; pequeño arreglo; productividad; quehacer; tarea; trabajito; trabajo; trabajo escrito
Verladung carga; cargo; embarque cargamento; embarque; transporte

Verwante woorden van "cargo":


Synoniemen voor "cargo":


Wiktionary: cargo

Cross Translation:
FromToVia
• cargo → Aufgabe; Funktion ↔ function — professional or official position
• cargo → Position ↔ positie — een vaste betrekking
• cargo → Funktion ↔ functie — positie binnen een bedrijf of organisatie
• cargo → Anklage ↔ aanklacht — bij de rechtbank ingediende beschuldiging of klacht
• cargo → Sitz; Mandat ↔ zetel — lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden
• cargo → Anzeige; Denunziation; Anklage; Beschuldigung ↔ accusation — action en justice par laquelle on accuser quelqu’un.
• cargo → Grad; Staffel; Stufe ↔ degré — espace compris entre deux marches d’un escalier.
• cargo → Anzeige; Denunziation ↔ dénonciation — action de dénoncer ; signification officielle.
• cargo → Funktion; Amt; Anstellung; Dienst; Tätigkeit; Wirksamkeit ↔ fonction — Activité qui tend à un but précis
• cargo → Dienst; Amt; Anstellung ↔ office — Fonction, emploi
• cargo → Stelle ↔ place — Dignité, charge, emploi qu’une personne occupe
• cargo → Jammer; Beschwerde; Klage; Anzeige; Denunziation; Anklage; Beschuldigung ↔ plainte — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van carga







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1297 seconde
Page rendered in 1.0 seconds