Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
brusco:
- rauh; wild; grob; rüde; roh; brutal; unzart; gewaltsam; schroff; gewalttätig; unsanft; haarig; aggressiv; stürmisch; struppig; schwer; stark; scharf; störrisch; ungestüm; zottig; stoppelig; zutäppisch; plötzlich; auf einmal; unerwartet; unvermittelt; unversehens; schlagartig; spitzig; bissig; brüsk; barsch; abrupt; mit einem Male; angebunden; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife; schnippisch; reizbar; mürrisch; kurzweg; verdrießlich; schnauzig; Zickig; kratzbürstig; heftig; gefühllos; hart; grausam; anzüglich; grell; eckig; feurig; unmenschlich; barbarisch; kantig; bestialisch; beißend; kaltblütig; geharnischt; bitter entäuscht; verbittert; hell; wütend; wüst; tüchtig; öde; rasend; grimmig; höllisch; schneidig; klirrend; tobend; gellend; unverhofft; unvorhergesehen; unvermutet; jählings; haßerfüllt
-
Wiktionary:
- brusco → harsch, brüsk, barsch
- brusco → steil, schroff, jäh, abrupt, einsiblig, kurz angebunden, wortkarg, ungestüm, missmutig, barsch, abschüssig, brüsk, zerklüftet, zusammenhanglos, unvermutet, plötzlich, unvorbereitet, zusammenhanglös, brummig, unwirsch, unfreundlich
Spaans
Uitgebreide vertaling voor brusco (Spaans) in het Duits
brusco:
-
brusco (duro)
rauh; wild; grob; rüde; roh; brutal; unzart; gewaltsam; schroff; gewalttätig; unsanft; haarig-
rauh bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
roh bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
unzart bijvoeglijk naamwoord
-
gewaltsam bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
gewalttätig bijvoeglijk naamwoord
-
unsanft bijvoeglijk naamwoord
-
haarig bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (violento; con mano dura; con dureza; agresivo; brutal; duro; bruto; chillón)
aggressiv; gewalttätig; gewaltsam; rüde; brutal; wild; stürmisch; struppig; schwer; stark; roh; scharf; schroff; störrisch; unsanft; ungestüm; zottig; unzart; stoppelig; zutäppisch-
aggressiv bijvoeglijk naamwoord
-
gewalttätig bijvoeglijk naamwoord
-
gewaltsam bijvoeglijk naamwoord
-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
stürmisch bijvoeglijk naamwoord
-
struppig bijvoeglijk naamwoord
-
schwer bijvoeglijk naamwoord
-
stark bijvoeglijk naamwoord
-
roh bijvoeglijk naamwoord
-
scharf bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
störrisch bijvoeglijk naamwoord
-
unsanft bijvoeglijk naamwoord
-
ungestüm bijvoeglijk naamwoord
-
zottig bijvoeglijk naamwoord
-
unzart bijvoeglijk naamwoord
-
stoppelig bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (súbito; abrupto; insospechado; repentino; de buenas a primeras; pronto; inesperado; de golpe y porrazo; de improviso)
plötzlich; auf einmal; unerwartet; unvermittelt; unversehens; schlagartig-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unvermittelt bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
schlagartig bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (acre; mordaz; agresivo)
-
brusco (seco; repentino; secamente)
-
brusco (repentino; de repente; súbito; abrupto)
plötzlich; auf einmal; abrupt; mit einem Male-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
mit einem Male bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (aturdido; desmañado; bruto; insolente; descortés; cruel; inhábil; mal criado; incivilizado; desafilado)
angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife-
angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
einsilbig bijvoeglijk naamwoord
-
kurz angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
ohne Umschweife bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (con brusquedad; seco; de forma arisca; áspero)
scharf; bissig; schnippisch-
scharf bijvoeglijk naamwoord
-
bissig bijvoeglijk naamwoord
-
schnippisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (espetando; irascible)
schroff; reizbar; mürrisch; kurzweg; verdrießlich-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
reizbar bijvoeglijk naamwoord
-
mürrisch bijvoeglijk naamwoord
-
kurzweg bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (avaro; falso; agresivo; desabrido; avispado; irritable; cáustico)
schnauzig; Zickig; bissig; kratzbürstig-
schnauzig bijvoeglijk naamwoord
-
Zickig bijvoeglijk naamwoord
-
bissig bijvoeglijk naamwoord
-
kratzbürstig bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (desapiadado; crudo; bruto; apretado; cruel; agresivo; brutal; acre)
heftig; gefühllos; hart; grausam; anzüglich; grell; eckig; feurig; unmenschlich; barbarisch; grob; bissig; kantig; bestialisch; beißend; kaltblütig; geharnischt-
heftig bijvoeglijk naamwoord
-
gefühllos bijvoeglijk naamwoord
-
hart bijvoeglijk naamwoord
-
grausam bijvoeglijk naamwoord
-
anzüglich bijvoeglijk naamwoord
-
grell bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
feurig bijvoeglijk naamwoord
-
unmenschlich bijvoeglijk naamwoord
-
barbarisch bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
bissig bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
bestialisch bijvoeglijk naamwoord
-
beißend bijvoeglijk naamwoord
-
kaltblütig bijvoeglijk naamwoord
-
geharnischt bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (agudo; fuerte; desierto; amargado; encarnizado; resentido; vivo; salvaje; apasionado; feroz; subido; árido; riguroso; intenso; rudo; tajante; furioso; rabioso; agresivo; cortante; estridente; mordaz; chillón; acre; mordido; vehemente; yermo; empedernido; enconado; inhóspito; torvo; cáustico; sañudo)
bitter entäuscht; verbittert; hell; wütend; hart; wüst; roh; tüchtig; wild; öde; grell; heftig; bissig; rüde; rasend; grimmig; stürmisch; höllisch; schneidig; klirrend; tobend; schnippisch; haarig; gellend; beißend; geharnischt-
bitter entäuscht bijvoeglijk naamwoord
-
verbittert bijvoeglijk naamwoord
-
hell bijvoeglijk naamwoord
-
wütend bijvoeglijk naamwoord
-
hart bijvoeglijk naamwoord
-
wüst bijvoeglijk naamwoord
-
roh bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
öde bijvoeglijk naamwoord
-
grell bijvoeglijk naamwoord
-
heftig bijvoeglijk naamwoord
-
bissig bijvoeglijk naamwoord
-
rüde bijvoeglijk naamwoord
-
rasend bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
stürmisch bijvoeglijk naamwoord
-
höllisch bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
klirrend bijvoeglijk naamwoord
-
tobend bijvoeglijk naamwoord
-
schnippisch bijvoeglijk naamwoord
-
haarig bijvoeglijk naamwoord
-
gellend bijvoeglijk naamwoord
-
beißend bijvoeglijk naamwoord
-
geharnischt bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (vehemente; fuerte; vivo; agudo; apasionado; feroz; árido; riguroso; intenso; rudo; tajante; amargado; rabioso; agresivo; resentido; cortante; estridente; mordaz; chillón; acre; mordido; yermo; empedernido; enconado; encarnizado; torvo; cáustico; sañudo)
-
brusco (impensado; de pronto; inesperado; inesperadamente; imprevisto; repentino; súbito; repentinamente; insospechado; de improviso; de buenas a primeras; de golpe y porrazo)
plötzlich; unerwartet; unversehens; unverhofft; auf einmal; unvorhergesehen; unvermutet; jählings-
plötzlich bijvoeglijk naamwoord
-
unerwartet bijvoeglijk naamwoord
-
unversehens bijvoeglijk naamwoord
-
unverhofft bijvoeglijk naamwoord
-
auf einmal bijvoeglijk naamwoord
-
unvorhergesehen bijvoeglijk naamwoord
-
unvermutet bijvoeglijk naamwoord
-
jählings bijvoeglijk naamwoord
-
-
brusco (enconado; ahogado; reprimido; oprimido; yermo; fuerte; contenido; salvaje; apasionado; feroz; subido; árido; intenso; rudo; tajante; amargado; rencoroso; rabioso; obstinado; agresivo; resentido; cortante; estridente; mordaz; mordido; vehemente; empedernido; encarnizado; torvo; cáustico; sañudo)
Vertaal Matrix voor brusco:
Verwante woorden van "brusco":
Synoniemen voor "brusco":
Wiktionary: brusco
brusco
Cross Translation:
adjective
-
Sprache, Handlung: rau, barsch, unwirsch
-
eine ablehnende, unfreundliche, kurz angebundene Haltung zeigend
-
(im übertragenen Sinn) bezüglich Sprache, Handlung: (unfreundlich Unterton durchklingen) rau, (allzu) knapp gefasst
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brusco | → steil; schroff; jäh; abrupt | ↔ abrupt — extremely steep |
• brusco | → einsiblig; kurz angebunden; wortkarg | ↔ abrupt — curt in manner |
• brusco | → abrupt; jäh | ↔ abrupt — having sudden transitions from one state to next |
• brusco | → ungestüm | ↔ impetuous — characterized by sudden and violent force |
• brusco | → missmutig | ↔ nors — onvriendelijk en zwijgzaam, kortaf |
• brusco | → barsch | ↔ bars — onverbiddelijk, onvriendelijk |
• brusco | → abrupt | ↔ abrupt — plotseling |
• brusco | → abschüssig; steil; barsch; brüsk; schroff; zerklüftet; abrupt; jäh; zusammenhanglos; unvermutet; plötzlich; unvorbereitet; zusammenhanglös | ↔ abrupt — Dont la pente est escarpée et comme rompre. |
• brusco | → brummig; unwirsch; unfreundlich | ↔ bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner. |