Morder: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

morder:
- Beißen; Anbeißen; Reinbeißen
- schneiden; erodieren; abnagen; wegbeizen; nagen; knabbern; ätzen; beißen
Wiktionary:
- morder → beißen
- morder → abbeißen

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Mörder:
- asesino; homicida
Wiktionary:
- Mörder → homicida, asesina, asesino
- Mörder → asesino, homicida, asesina

Spaans

Uitgebreide vertaling voor morder (Spaans) in het Duits

morder:

morder [el ~] zelfstandig naamwoord

el morder
Beißen
- Beißen [das ~] zelfstandig naamwoord
el morder
Anbeißen
- Anbeißen [das ~] zelfstandig naamwoord
el morder (picar)
Anbeißen; Reinbeißen
- Anbeißen [das ~] zelfstandig naamwoord
- Reinbeißen [das ~] zelfstandig naamwoord

morder werkwoord

morder
schneiden
- schneiden werkwoord (schneide, schneidest, schneidet, schnitt, schnittet, geschnitten)
morder (corroer; carcomer; descomponerse; gastar; digerir; pudrirse; digerirse; corroerse)
erodieren; abnagen; wegbeizen
- erodieren werkwoord
- abnagen werkwoord
- wegbeizen werkwoord
morder (mordisquear; roer; ronchar; comer saboreando lentamente)
nagen; knabbern
- nagen werkwoord (nage, nagst, nagt, nagte, nagtet, genagt)
- knabbern werkwoord (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)
morder (picar)
ätzen; beißen
- ätzen werkwoord (ätze, ätzt, ätzte, ätztet, geätzt)
- beißen werkwoord (beiße, beißt, biß, bißt, beißen)

Conjugations for morder:

presente

muerdo
muerdes
muerde
mordemos
mordéis
muerden

imperfecto

mordía
mordías
mordía
mordíamos
mordíais
mordían

indefinido

mordí
mordiste
mordió
mordimos
mordisteis
mordieron

fut. de ind.

morderé
morderás
morderá
morderemos
morderéis
morderán

condic.

mordería
morderías
mordería
morderíamos
morderíais
morderían

pres. de subj.

que muerda
que muerdas
que muerda
que mordamos
que mordáis
que muerdan

imp. de subj.

que mordiera
que mordieras
que mordiera
que mordiéramos
que mordierais
que mordieran

miscelánea

¡muerde!
¡morded!
¡no muerdas!
¡no mordáis!
mordido
mordiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor morder:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Anbeißen	morder; picar
Beißen	morder
Reinbeißen	morder; picar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
abnagen	carcomer; corroer; corroerse; descomponerse; digerir; digerirse; gastar; morder; pudrirse
beißen	morder; picar	aprovechar la ocasión; pinchar
erodieren	carcomer; corroer; corroerse; descomponerse; digerir; digerirse; gastar; morder; pudrirse
knabbern	comer saboreando lentamente; morder; mordisquear; roer; ronchar	comer saboreando lentamente; economizar; escatimar; mordisquear; regatear; roer; ronchar
nagen	comer saboreando lentamente; morder; mordisquear; roer; ronchar	comer saboreando lentamente; mordisquear; roer; ronchar
schneiden	morder	afeitar; cortar; cortar en pedazos; cortarse; cucharear; dar un navajazo; denigrar; desdeñar; despreciar; esquilar; grabar; grabar al aguafuerte; hacer pedazos; ignorar; jugar con efecto; negar; perfilar; picar; pinchar; podar; presumir; punzar; recortar
wegbeizen	carcomer; corroer; corroerse; descomponerse; digerir; digerirse; gastar; morder; pudrirse
ätzen	morder; picar	atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; corroer; devorar; engullir; grabar; grabar al aguafuerte; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; picar; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse

Synoniemen voor "morder":

grabar; esculpir; labrar; tallar; cincelar

Wiktionary: morder

morder

(transitiv) die Zähne in etwas schlagen
- beißen → morder

verb

mit den Zähnen ein Stück abtrennen
- abbeißen → morder

Cross Translation:

From	To	Via
• morder	→ beißen	↔ bite — to cut off a piece by clamping the teeth
• morder	→ beißen	↔ bite — to attack with the teeth
• morder	→ beißen	↔ bijten — iets afsnijden of afscheuren door tanden tegen elkaar te duwen
• morder	→ beißen	↔ mordre — Serrer avec les dents de manière à entamer. (Sens général).

Verwante vertalingen van morder

morder el anzuelo

Duits

Uitgebreide vertaling voor morder (Duits) in het Spaans

Mörder:

Mörder [der ~] zelfstandig naamwoord

der Mörder (Totschläger)
el asesino; el homicida
- asesino [el ~] zelfstandig naamwoord
- homicida [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Mörder:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
asesino	Mörder; Totschläger
homicida	Mörder; Totschläger
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
asesino		mordgierig; mordlustig; mörderisch

Synoniemen voor "Mörder":

Killer; Totschläger; Charakter; Einzelwesen; Individuum; Mensch; Person; Persönlichkeit; Subjekt; Typ

Wiktionary: Mörder

Mörder

noun

Strafrecht: Mensch, der mindestens eine Person Vorsatz töten und mindestens ein Mordmerkmal verwirklicht hat
- Mörder → homicida; asesina; asesino