Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
desabrido:
- starrköpfig; eigenwillig; eigensinnig; trotzig; schwierig; widerspenstig; dickköpfig; starr; widerborstig; widersetzlich; starrsinnig; ungebärdig; schwerhandhabbar; widerwillig; aufsässig; störrisch; unwillig; schwach; lustlos; knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt; mürrisch; kribbelig; grimmig; unwirsch; verdrießlich; brummig; nörglerisch; unangenehm; störend; unbequem; schlechtgelaunt ohne Grund; schnauzig; Zickig; bissig; kratzbürstig; kalt; feucht; kühl; klamm; frostig; naßkalt; feuchtkalt; gruselig; unheimlich; schauderhaft; grauenerregend; schlecht gelaunt; klagend; unappetitlich; eklig; widerlich; widerwärtig; abstoßend; langweilig; eintönig; öde; fade; dösig; abgeschmackt
-
Wiktionary:
- desabrido → fade, mild, sanft, Natur, abschüssig, steil, barsch, brüsk, schroff, zerklüftet, abrupt, jäh, zusammenhanglos, unvermutet, plötzlich, unvorbereitet, zusammenhanglös
Spaans
Uitgebreide vertaling voor desabrido (Spaans) in het Duits
desabrido:
-
desabrido (obstinado; empeño; adusto; cabezón; persistente; duro; pertinaz; tozudo; rebelde; testarudo; hosco; hirsuto; sedicioso; contumaz; intratable; indócil; no dispuesto a)
starrköpfig; eigenwillig; eigensinnig; trotzig; schwierig; widerspenstig; dickköpfig; starr; widerborstig; widersetzlich; starrsinnig; ungebärdig; schwerhandhabbar; widerwillig; aufsässig; störrisch; unwillig-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenwillig bijvoeglijk naamwoord
-
eigensinnig bijvoeglijk naamwoord
-
trotzig bijvoeglijk naamwoord
-
schwierig bijvoeglijk naamwoord
-
widerspenstig bijvoeglijk naamwoord
-
dickköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
starr bijvoeglijk naamwoord
-
widerborstig bijvoeglijk naamwoord
-
widersetzlich bijvoeglijk naamwoord
-
starrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
ungebärdig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerhandhabbar bijvoeglijk naamwoord
-
widerwillig bijvoeglijk naamwoord
-
aufsässig bijvoeglijk naamwoord
-
störrisch bijvoeglijk naamwoord
-
unwillig bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (arisco; terco)
eigensinnig-
eigensinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (débil; enfermizo)
-
desabrido (malhumorado; chabacano; rudo; agrio; ronco; despegado; hosco; gruñón; enfurruñado; rebarbativo)
knurrig; barsch; brüsk; sauertöpfisch; griesgrämig; schlechtgelaunt-
knurrig bijvoeglijk naamwoord
-
barsch bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
sauertöpfisch bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (rebelde; adusto; inmanejable; obstinado; testarudo; reacio a; áspero; tenaz; tozudo; empeñado; cabezudo; refractario; pertinaz; empecinado; recalcitrante; tesonero; intratable; contumaz; ingobernable; indócil)
schwierig; eigenwillig; widerwillig; unwillig; starrköpfig; widerborstig; trotzig; widerspenstig; eigensinnig; aufsässig; störrisch; dickköpfig; starrsinnig; ungebärdig; schwerhandhabbar-
schwierig bijvoeglijk naamwoord
-
eigenwillig bijvoeglijk naamwoord
-
widerwillig bijvoeglijk naamwoord
-
unwillig bijvoeglijk naamwoord
-
starrköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
widerborstig bijvoeglijk naamwoord
-
trotzig bijvoeglijk naamwoord
-
widerspenstig bijvoeglijk naamwoord
-
eigensinnig bijvoeglijk naamwoord
-
aufsässig bijvoeglijk naamwoord
-
störrisch bijvoeglijk naamwoord
-
dickköpfig bijvoeglijk naamwoord
-
starrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
ungebärdig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerhandhabbar bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (gruñón; regañón; huraño; malhumorado; avinagrado; ceñudo; alegón; reclamón; refunfuñador)
mürrisch; kribbelig; schlechtgelaunt; grimmig; unwirsch; griesgrämig; verdrießlich; brummig; knurrig; sauertöpfisch; nörglerisch-
mürrisch bijvoeglijk naamwoord
-
kribbelig bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
unwirsch bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
brummig bijvoeglijk naamwoord
-
knurrig bijvoeglijk naamwoord
-
sauertöpfisch bijvoeglijk naamwoord
-
nörglerisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (desagradable; delicado; inoportuno; latoso; a disgusto; molesto; incómodo; irascible; desapacible)
unangenehm; störend; unbequem-
unangenehm bijvoeglijk naamwoord
-
störend bijvoeglijk naamwoord
-
unbequem bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (malhumorado; enfadado; de mal humor)
schlechtgelaunt ohne Grund-
schlechtgelaunt ohne Grund bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (brusco; avaro; falso; agresivo; avispado; irritable; cáustico)
schnauzig; Zickig; bissig; kratzbürstig-
schnauzig bijvoeglijk naamwoord
-
Zickig bijvoeglijk naamwoord
-
bissig bijvoeglijk naamwoord
-
kratzbürstig bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (fresco; frío; frío y húmedo; madoroso; húmedo; desagradable)
kalt; feucht; kühl; unangenehm; klamm; frostig; naßkalt; feuchtkalt-
kalt bijvoeglijk naamwoord
-
feucht bijvoeglijk naamwoord
-
kühl bijvoeglijk naamwoord
-
unangenehm bijvoeglijk naamwoord
-
klamm bijvoeglijk naamwoord
-
frostig bijvoeglijk naamwoord
-
naßkalt bijvoeglijk naamwoord
-
feuchtkalt bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (espantoso; siniestro; sospechoso; aterrador; sombrío; horripilante; torvo; lúgubre; escalofriante; espeluznante; estremecedor; lóbrego; desapacible; grumoso)
gruselig; unheimlich; schauderhaft; grauenerregend-
gruselig bijvoeglijk naamwoord
-
unheimlich bijvoeglijk naamwoord
-
schauderhaft bijvoeglijk naamwoord
-
grauenerregend bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (malhumorado; gruñón; hosco; en tono de mal humor; irritado)
schlecht gelaunt-
schlecht gelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (quejando; murrio; hosco; lastimoso; quejumbroso; quejicoso; pesado; huraño; cargante; mohino)
-
desabrido (desagradable; engorroso; sucio; siniestro; asqueroso; sospechoso; morboso; repugnante; repelente; repulsivo; nauseabundo; desaseado; desapacible; poco apetitoso; nada apetitoso)
unappetitlich; eklig; widerlich; widerwärtig; abstoßend-
unappetitlich bijvoeglijk naamwoord
-
eklig bijvoeglijk naamwoord
-
widerlich bijvoeglijk naamwoord
-
widerwärtig bijvoeglijk naamwoord
-
abstoßend bijvoeglijk naamwoord
-
-
desabrido (monótono; insulso; pesado; soñoliento; abobado; rutinario)
langweilig; eintönig; öde; fade; dösig; abgeschmackt-
langweilig bijvoeglijk naamwoord
-
eintönig bijvoeglijk naamwoord
-
öde bijvoeglijk naamwoord
-
fade bijvoeglijk naamwoord
-
dösig bijvoeglijk naamwoord
-
abgeschmackt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor desabrido:
Synoniemen voor "desabrido":
Wiktionary: desabrido
desabrido
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• desabrido | → mild; sanft | ↔ bland — Mild; dull; soft; gentle; smooth in manner; suave |
• desabrido | → Natur | ↔ plain — unseasoned |
• desabrido | → abschüssig; steil; barsch; brüsk; schroff; zerklüftet; abrupt; jäh; zusammenhanglos; unvermutet; plötzlich; unvorbereitet; zusammenhanglös | ↔ abrupt — Dont la pente est escarpée et comme rompre. |