Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
- leer:
-
Wiktionary:
- leer → lesen, vorlesen, überfliegen
- leer → eröffnen
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
leer:
- vacío; libre; desocupado; agotado; vacuo; astuto; sin usar; desinflado; sin misión; blanco; nulo; vano; vanidoso; engreído; endeble; vanal; sin contenido; insubstancial; hueco; ocioso; exhausto; en blanco; inexpresivo; vacante; en barbecho; sin edificar; no edificado; creído; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; entero; ciego; reciente; falso; presumido; virgen; sereno; moderno; íntegro; inmutable; impertérrito; no corroído; sin probar; sin afectación; sin emoción
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor leer (Spaans) in het Duits
leer:
-
leer
-
leer (leer otra vez; releer; repasar; volver a leer)
-
leer (preparase leyendo; habituarse a la lectura)
Conjugations for leer:
presente
- leo
- lees
- lee
- leemos
- leéis
- leen
imperfecto
- leía
- leías
- leía
- leíamos
- leíais
- leían
indefinido
- leí
- leíste
- leyó
- leímos
- leísteis
- leyeron
fut. de ind.
- leeré
- leerás
- leerá
- leeremos
- leeréis
- leerán
condic.
- leería
- leerías
- leería
- leeríamos
- leeríais
- leerían
pres. de subj.
- que lea
- que leas
- que lea
- que leamos
- que leáis
- que lean
imp. de subj.
- que leyera
- que leyeras
- que leyera
- que leyéramos
- que leyerais
- que leyeran
miscelánea
- ¡lee!
- ¡leed!
- ¡no leas!
- ¡no leáis!
- leído
- leyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor leer:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
einlesen | habituarse a la lectura; leer; preparase leyendo | |
lesen | leer | atrapar; coger; desplumar; estudiar; examinar; investigar; leer juntos; rascar |
nachlesen | leer; leer otra vez; releer; repasar; volver a leer | |
nochmal lesen | leer; leer otra vez; releer; repasar; volver a leer |
Synoniemen voor "leer":
Wiktionary: leer
leer
Cross Translation:
-
(transitiv): Schriftzeichen, Worte und Texte (mithilfe der Augen) wahrnehmen sowie (im Gehirn) verarbeiten und verstehen
-
etwas beginnen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leer | → lesen | ↔ lezen — zien en interpreteren van tekst |
• leer | → lesen | ↔ read — look at and interpret letters or other information |
• leer | → vorlesen | ↔ read — speak aloud words or other information that is written |
• leer | → überfliegen | ↔ skim — read quickly, skipping some detail |
• leer | → lesen | ↔ lire — interpréter des informations écrites sous forme de mots ou de dessins sur un support. |
Verwante vertalingen van leer
Duits
Uitgebreide vertaling voor leer (Duits) in het Spaans
leer:
-
leer (ledig; unbesetzt; frei; offen)
vacío; libre; desocupado-
vacío bijvoeglijk naamwoord
-
libre bijvoeglijk naamwoord
-
desocupado bijvoeglijk naamwoord
-
-
leer
agotado; vacuo; astuto; sin usar; desinflado-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
vacuo bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
sin usar bijvoeglijk naamwoord
-
desinflado bijvoeglijk naamwoord
-
-
leer (ohne Auftrag; ohne Aufgabe)
-
leer (ohne Inhalt)
-
leer (inhaltslos; unausgefüllt; blanko; geistlos; hohl)
-
leer (nichtssagend; hohl; inhaltslos)
insubstancial; hueco; ocioso; exhausto-
insubstancial bijvoeglijk naamwoord
-
hueco bijvoeglijk naamwoord
-
ocioso bijvoeglijk naamwoord
-
exhausto bijvoeglijk naamwoord
-
-
leer (unbeschrieben; blanko; unausgefüllt; nicht eingefüllt)
-
leer (nichtssagend; glasig; unwesentlich; ausdruckslos)
inexpresivo-
inexpresivo bijvoeglijk naamwoord
-
-
leer (ausdruckslos)
-
leer (unbewohnt; unbesetzt; ledig; offen; frei; wüst; untätig; freigegeben; unbebaut)
desocupado; vacante; vacío; en barbecho; sin edificar; no edificado-
desocupado bijvoeglijk naamwoord
-
vacante bijvoeglijk naamwoord
-
vacío bijvoeglijk naamwoord
-
en barbecho bijvoeglijk naamwoord
-
sin edificar bijvoeglijk naamwoord
-
no edificado bijvoeglijk naamwoord
-
-
leer (unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt)
creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; vacío; entero; ciego; vano; reciente; falso; presumido; virgen; astuto; sereno; moderno; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; desinflado; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; sin usar; no corroído; sin probar; sin afectación; sin emoción-
creído bijvoeglijk naamwoord
-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
impávido bijvoeglijk naamwoord
-
no atacado bijvoeglijk naamwoord
-
pijo bijvoeglijk naamwoord
-
intacto bijvoeglijk naamwoord
-
inalterable bijvoeglijk naamwoord
-
imperturbable bijvoeglijk naamwoord
-
nuevo bijvoeglijk naamwoord
-
vacío bijvoeglijk naamwoord
-
entero bijvoeglijk naamwoord
-
ciego bijvoeglijk naamwoord
-
vano bijvoeglijk naamwoord
-
reciente bijvoeglijk naamwoord
-
falso bijvoeglijk naamwoord
-
presumido bijvoeglijk naamwoord
-
virgen bijvoeglijk naamwoord
-
astuto bijvoeglijk naamwoord
-
sereno bijvoeglijk naamwoord
-
moderno bijvoeglijk naamwoord
-
vanidoso bijvoeglijk naamwoord
-
ocioso bijvoeglijk naamwoord
-
engreído bijvoeglijk naamwoord
-
íntegro bijvoeglijk naamwoord
-
desocupado bijvoeglijk naamwoord
-
exhausto bijvoeglijk naamwoord
-
desinflado bijvoeglijk naamwoord
-
inmutable bijvoeglijk naamwoord
-
vacuo bijvoeglijk naamwoord
-
vanal bijvoeglijk naamwoord
-
impertérrito bijvoeglijk naamwoord
-
sin usar bijvoeglijk naamwoord
-
no corroído bijvoeglijk naamwoord
-
sin probar bijvoeglijk naamwoord
-
sin afectación bijvoeglijk naamwoord
-
sin emoción bijvoeglijk naamwoord
-