Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
activo:
- beschäftigt; wirksam; tätig; berufstätig; geschäftig; fleißig; strebsam; aktiv; emsig; eifrig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; gesellig; lebhaft; munter; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig; arbeitsam; betriebsam; beweglich; aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; agitiert; aufgebracht; kräftig; mit einer kräftigen Auswirkung
- Tatform; Anlage; Bestand; Posten; Aktiva; Objekt
- activar:
- activarse:
-
Wiktionary:
- activo → rührig, tätig
- activo → Aktivum
- activo → Vermögenswert, Aktiva, rührig, aktiv, aufgeweckt, flink, frisch, gewandt, hurtig, munter, wach, tätig, geschäftig, unternehmend, werktätig, berufstätig, arbeitend, emsig, wirksam, zum Besitztum gehörend, zu den Aktiva gehörend, Aktiv-, agil, rege, effektiv, faktisch, tatsächlich, wirklich, greifbar, Effektiv-, drastisch
- activar → aktivieren
- activar → fördern, aktivieren, antreiben, in Gang bringen, aktive Bedeutung geben, aktive Form geben, beeilen, beschleunigen, befördern, schneller machen, akzelerieren, zum Weichen bringen, zurückdrängen, drängen, pressen, pressieren, beklemmen, drücken, bedrücken, zwängen, andringen, beharren auf, trotzen, fortschreiten, Fortschritt machen, vorschreiten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor activo (Spaans) in het Duits
activo:
-
activo (laborioso)
beschäftigt; wirksam; tätig; berufstätig; geschäftig; fleißig; strebsam-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
wirksam bijvoeglijk naamwoord
-
tätig bijvoeglijk naamwoord
-
berufstätig bijvoeglijk naamwoord
-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
strebsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (trabajador; animado; industrioso)
beschäftigt; aktiv; geschäftig; fleißig; emsig; eifrig-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
aktiv bijvoeglijk naamwoord
-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (ocupado; despierto; alegre; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero)
geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
üppig bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
existent bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (industrioso; trabajador; hacendoso; diligente)
fleißig; arbeitsam; betriebsam; emsig-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
arbeitsam bijvoeglijk naamwoord
-
betriebsam bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (ágil; dinámico; vital; enérgico; animado; vivo; móvil)
-
activo (agitado; excitado; vivo; nervioso; alegre; acalorado; agitadamente; caliente; animado; despierto; ardiente)
aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; agitiert; frisch; lebhaft; munter; lebendig; aufgebracht; quick-
aufgeregt bijvoeglijk naamwoord
-
erhitzt bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
erregt bijvoeglijk naamwoord
-
hitzig bijvoeglijk naamwoord
-
feurig bijvoeglijk naamwoord
-
agitiert bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebracht bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo (efectivo; fuerte; eficaz; vigoroso; potente; vital; laborioso; diligente; robusto; fornido; enérgico; musculoso; muy fuerte; fortachón)
kräftig; mit einer kräftigen Auswirkung-
kräftig bijvoeglijk naamwoord
-
mit einer kräftigen Auswirkung bijvoeglijk naamwoord
-
-
activo
-
el activo (forma activa)
-
el activo (bien)
-
el activo
-
el activo
Vertaal Matrix voor activo:
Verwante woorden van "activo":
Synoniemen voor "activo":
Wiktionary: activo
activo
Cross Translation:
adjective
-
geschäftig, von Unternehmergeist besessen
-
handelnd, etwas Praktisches tuend
-
Wirtschaft, meist Plural: Vermögenswert, der auf der Aktivseite der Bilanz eines Unternehmens steht
Cross Translation:
activar:
-
activar
-
activar (poner en marcha con manivela; impulsar)
-
activar (habilitar)
Conjugations for activar:
presente
- activo
- activas
- activa
- activamos
- activáis
- activan
imperfecto
- activaba
- activabas
- activaba
- activábamos
- activabais
- activaban
indefinido
- activé
- activaste
- activó
- activamos
- activasteis
- activaron
fut. de ind.
- activaré
- activarás
- activará
- activaremos
- activaréis
- activarán
condic.
- activaría
- activarías
- activaría
- activaríamos
- activaríais
- activarían
pres. de subj.
- que active
- que actives
- que active
- que activemos
- que activéis
- que activen
imp. de subj.
- que activara
- que activaras
- que activara
- que activáramos
- que activarais
- que activaran
miscelánea
- ¡activa!
- ¡activad!
- ¡no actives!
- ¡no activéis!
- activado
- activando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor activar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aktivieren | activar; habilitar | animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar; provocar; rehidratar; seleccionar |
ankurbeln | activar; impulsar; poner en marcha con manivela | alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar |
zulassen | activar; habilitar | aceptar; admitir; autorizar; conceder; consentir; dar acceso a; darse el lujo de; dejar; dejar entrar; dejar pasar; permitir; permitirse; tolerar |
Synoniemen voor "activar":
Wiktionary: activar
activar
Cross Translation:
verb
-
Chemie: bei Katalysatoren, diese zur Reaktion bringen
Cross Translation:
activarse:
Conjugations for activarse:
presente
- me activo
- te activas
- se activa
- nos activamos
- os activáis
- se activan
imperfecto
- me activaba
- te activabas
- se activaba
- nos activábamos
- os activabais
- se activaban
indefinido
- me activé
- te activaste
- se activó
- nos activamos
- os activasteis
- se activaron
fut. de ind.
- me activaré
- te activarás
- se activará
- nos activaremos
- os activaréis
- se activarán
condic.
- me activaría
- te activarías
- se activaría
- nos activaríamos
- os activaríais
- se activarían
pres. de subj.
- que me active
- que te actives
- que se active
- que nos activemos
- que os activéis
- que se activen
imp. de subj.
- que me activara
- que te activaras
- que se activara
- que nos activáramos
- que os activarais
- que se activaran
miscelánea
- ¡activate!
- ¡activaos!
- ¡no te actives!
- ¡no os activéis!
- activado
- activándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor activarse:
Computer vertaling door derden: