Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
aturdido:
- betäubt; stumpfsinnig; dösig; duselig; überrumpelt; entgeistert; erstaunt; verdutzt; baff; verblüfft; perplex; schlaff; dumpf; dumpfig; angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife; verblendet; geblendet; erschüttert; entsetzt; sprachlos; unerzogen; derb; schroff; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; grobschlächtig; ungeschlacht; unverschämt; doof; überheblich; ungeschickt; dreist; schwerfällig; zynisch; täppisch; frech; grob; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; zutäppisch; betroffen; betreten; fassungslos; bestürzt; rustik; ländlich; pfarrlich; pastoral; lümmelhaft
- aturdir:
- aturdirse:
-
Wiktionary:
- aturdido → verstört
- aturdir → betäuben, verblüffen, lindern
Spaans
Uitgebreide vertaling voor aturdido (Spaans) in het Duits
aturdido:
-
aturdido (atontado; soso; soñoliento)
betäubt; stumpfsinnig; dösig; duselig-
betäubt bijvoeglijk naamwoord
-
stumpfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
dösig bijvoeglijk naamwoord
-
duselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (sorprendido; abrumado)
überrumpelt; entgeistert; erstaunt; verdutzt; baff; verblüfft; perplex-
überrumpelt bijvoeglijk naamwoord
-
entgeistert bijvoeglijk naamwoord
-
erstaunt bijvoeglijk naamwoord
-
verdutzt bijvoeglijk naamwoord
-
baff bijvoeglijk naamwoord
-
verblüfft bijvoeglijk naamwoord
-
perplex bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (adormilado; soñoliento; embobado; abobado)
-
aturdido (desmañado; bruto; insolente; descortés; brusco; cruel; inhábil; mal criado; incivilizado; desafilado)
angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife-
angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
einsilbig bijvoeglijk naamwoord
-
kurz angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
ohne Umschweife bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (atontado)
-
aturdido (estupefacto; consternado; pasmado)
-
aturdido (estupefacto; asombrado; sorprendido; mudo; desconcertado; patidifuso; atónito; extrañado; perplejo; atontado; sin habla; pasmado; con la boca abierta; embobado; sin palabras; enmudecido; patitieso)
-
aturdido (maleducado; torpe; insolente; grosero; bruto; incapaz; tosco; palurdo; primitivo; romo; mal educado; inhábil; mal criado; mastuerzo; incivilizado; desafilado)
unerzogen; derb; schroff; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; grobschlächtig; ungeschlacht-
unerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (bruto; desmañado; palurdo; sin vergüenza; zote; sin respeto; fresco; rural; campesino; torpe; grosero; descarado; nacional; maleducado; incapaz; rústico; impertinente; tosco; fastidioso; insolente; arrogante; pastoral; aldeano; desvergonzado; campestre; descortés; zafio; pastoril; de pueblo; mal educado; inhábil; mastuerzo; desfachatado; en estado natural; demasiado desenvuelto; con desenvoltura)
unverschämt; doof; überheblich; derb; ungeschickt; ungehobelt; ungeschlacht; dreist; schwerfällig; zynisch; ungeschliffen; täppisch; frech; grob; plump; klobig; anmaßend; arrogant; ungeniert; bäuerisch; flegelhaft; unbescheiden; dörflich; tölpelhaft; grobschlächtig; zutäppisch-
unverschämt bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
überheblich bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
zynisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
frech bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
anmaßend bijvoeglijk naamwoord
-
arrogant bijvoeglijk naamwoord
-
ungeniert bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
unbescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
dörflich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (afectado; herido; atónito; perplejo; desconcertado; alcanzado; confuso; siniestrado; impresionado; conmovido; abrumado; pasmado; estupefacto; consternado; anonadado)
entsetzt; baff; erstaunt; betroffen; betreten; fassungslos; erschüttert; bestürzt; verdutzt; verblüfft; perplex-
entsetzt bijvoeglijk naamwoord
-
baff bijvoeglijk naamwoord
-
erstaunt bijvoeglijk naamwoord
-
betroffen bijvoeglijk naamwoord
-
betreten bijvoeglijk naamwoord
-
fassungslos bijvoeglijk naamwoord
-
erschüttert bijvoeglijk naamwoord
-
bestürzt bijvoeglijk naamwoord
-
verdutzt bijvoeglijk naamwoord
-
verblüfft bijvoeglijk naamwoord
-
perplex bijvoeglijk naamwoord
-
-
aturdido (de pueblo; campesino; grosero; rural; torpe; bruto; nacional; maleducado; incapaz; rústico; tosco; insolente; pastoral; palurdo; aldeano; campestre; zafio; pastoril; zote; desmañado; mal educado; inhábil; mastuerzo; en estado natural)
doof; grob; derb; rustik; plump; klobig; schwerfällig; ländlich; ungeschickt; ungehobelt; pfarrlich; bäuerisch; flegelhaft; ungeschliffen; dörflich; tölpelhaft; pastoral; täppisch; grobschlächtig; ungeschlacht; lümmelhaft; zutäppisch-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
rustik bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ländlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
pfarrlich bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
dörflich bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
pastoral bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
lümmelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor aturdido:
Synoniemen voor "aturdido":
aturdir:
Conjugations for aturdir:
presente
- aturdo
- aturdes
- aturde
- aturdimos
- aturdís
- aturden
imperfecto
- aturdía
- aturdías
- aturdía
- aturdíamos
- aturdíais
- aturdían
indefinido
- aturdí
- aturdiste
- aturdió
- aturdimos
- aturdisteis
- aturdieron
fut. de ind.
- aturdiré
- aturdirás
- aturdirá
- aturdiremos
- aturdiréis
- aturdirán
condic.
- aturdiría
- aturdirías
- aturdiría
- aturdiríamos
- aturdiríais
- aturdirían
pres. de subj.
- que aturda
- que aturdas
- que aturda
- que aturdamos
- que aturdáis
- que aturdan
imp. de subj.
- que aturdiera
- que aturdieras
- que aturdiera
- que aturdiéramos
- que aturdierais
- que aturdieran
miscelánea
- ¡aturde!
- ¡aturdid!
- ¡no aturdas!
- ¡no aturdáis!
- aturdido
- aturdiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el aturdir (dejar perplejo)
Vertaal Matrix voor aturdir:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Verblüffen | aturdir; dejar perplejo | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
betäuben | adomecer; aturdir; embriagar | anestesiar |
sprachlos machen | abrumar; apabullar; arrollar; aturdir | |
verblüffen | abrumar; apabullar; arrollar; aturdir | asombrar; maravillar; pasmar |
Synoniemen voor "aturdir":
Wiktionary: aturdir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aturdir | → betäuben | ↔ daze — to stupefy with excess of light; with a blow, with cold, or with fear; to confuse; to benumb |
• aturdir | → betäuben | ↔ stun — to incapacitate |
• aturdir | → verblüffen | ↔ stun — to shock or surprise |
• aturdir | → lindern; betäuben | ↔ verdoven — de pijnprikkel onderdrukken, bijvoorbeeld door het toedienen van een medicijn |
• aturdir | → betäuben | ↔ bedwelmen — iemands bewustzijn verminderen of laten verliezen door blootstelling aan een bepaalde stof |
aturdirse:
-
aturdirse (deteriorarse; atontarse)
Conjugations for aturdirse:
presente
- me aturdo
- te aturdes
- se aturde
- nos aturdimos
- os aturdís
- se aturden
imperfecto
- me aturdía
- te aturdías
- se aturdía
- nos aturdíamos
- os aturdíais
- se aturdían
indefinido
- me aturdí
- te aturdiste
- se aturdió
- nos aturdimos
- os aturdisteis
- se aturdieron
fut. de ind.
- me aturdiré
- te aturdirás
- se aturdirá
- nos aturdiremos
- os aturdiréis
- se aturdirán
condic.
- me aturdiría
- te aturdirías
- se aturdiría
- nos aturdiríamos
- os aturdiríais
- se aturdirían
pres. de subj.
- que me aturda
- que te aturdas
- que se aturda
- que nos aturdamos
- que os aturdáis
- que se aturdan
imp. de subj.
- que me aturdiera
- que te aturdieras
- que se aturdiera
- que nos aturdiéramos
- que os aturdierais
- que se aturdieran
miscelánea
- ¡aturdete!
- ¡aturdios!
- ¡no te aturdas!
- ¡no os aturdáis!
- aturdido
- aturdiéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor aturdirse:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verblöden | atontarse; aturdirse; deteriorarse |
Synoniemen voor "aturdirse":
Computer vertaling door derden: