Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
desanimado:
- faul; müde; langsam; schwerfällig; schwül; träge; schlapp; nachlässig; flau; teilnahmslos; arbeitsscheu; trödelig; lässig; matt; schleppend; lustlos; freudlos; denkfaul; pessimistisch; bedrückt; mißmutig; trübsinnig; traurig; betrübt; niedergeschlagen; trübselig; entmutigt; unzufrieden; sauer; verärgert; ärgerlich; unwillig; mißvergnügt; gebrochen; aufgebracht; grimmig; verstimmt; säuerlich; verdrießlich; kribbelig; glücklos; miserabel; erbärmlich; elend; jämmerlich; schlaff; lahm; übler Laune; verdrossen; kläglich; gedrückt
- desanimar:
- desanimarse:
-
Wiktionary:
- desanimado → mutlos
- desanimado → mutlos, entmutigt, deprimiert, niedergeschlagen
- desanimar → entmutigen
- desanimarse → verzagen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor desanimado (Spaans) in het Duits
desanimado:
-
desanimado (pesado; flojo; lento; perezoso; tardo; tedioso; abatido; fastidioso; apático; bochornoso)
faul; müde; langsam; schwerfällig; schwül; träge; schlapp; nachlässig; flau; teilnahmslos; arbeitsscheu; trödelig; lässig; matt; schleppend; lustlos; freudlos; denkfaul-
faul bijvoeglijk naamwoord
-
müde bijvoeglijk naamwoord
-
langsam bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
schwül bijvoeglijk naamwoord
-
träge bijvoeglijk naamwoord
-
schlapp bijvoeglijk naamwoord
-
nachlässig bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
teilnahmslos bijvoeglijk naamwoord
-
arbeitsscheu bijvoeglijk naamwoord
-
trödelig bijvoeglijk naamwoord
-
lässig bijvoeglijk naamwoord
-
matt bijvoeglijk naamwoord
-
schleppend bijvoeglijk naamwoord
-
lustlos bijvoeglijk naamwoord
-
freudlos bijvoeglijk naamwoord
-
denkfaul bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (pesimista; triste; abatido; deprimido; sombrío; desconsolado; desalentado)
pessimistisch; bedrückt; mißmutig; trübsinnig; traurig; betrübt; niedergeschlagen; trübselig-
pessimistisch bijvoeglijk naamwoord
-
bedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
mißmutig bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
traurig bijvoeglijk naamwoord
-
betrübt bijvoeglijk naamwoord
-
niedergeschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
trübselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (abatido; triste; sombrío; desconsolado; melancólico; tétrico; disgustado; desolado; deprimido; afligido; desalentado; lamentable; pesimista; deplorable)
bedrückt; niedergeschlagen; entmutigt-
bedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
niedergeschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
entmutigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (desagradado; descontento; enfadado; enojado; insatisfecho; resentido; malhumorado; irritado; destemplado; iracundo; de mal humor; desgustado; rencilloso)
unzufrieden; sauer; verärgert; ärgerlich; unwillig; mißmutig; mißvergnügt; gebrochen; aufgebracht; grimmig; verstimmt; säuerlich; verdrießlich; kribbelig; glücklos-
unzufrieden bijvoeglijk naamwoord
-
sauer bijvoeglijk naamwoord
-
verärgert bijvoeglijk naamwoord
-
ärgerlich bijvoeglijk naamwoord
-
unwillig bijvoeglijk naamwoord
-
mißmutig bijvoeglijk naamwoord
-
mißvergnügt bijvoeglijk naamwoord
-
gebrochen bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebracht bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
verstimmt bijvoeglijk naamwoord
-
säuerlich bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
kribbelig bijvoeglijk naamwoord
-
glücklos bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (descontento; aburrido; irritado; decaído)
verstimmt; ärgerlich; unzufrieden; verdrießlich; mißvergnügt-
verstimmt bijvoeglijk naamwoord
-
ärgerlich bijvoeglijk naamwoord
-
unzufrieden bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
mißvergnügt bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (miserable; flojo; horrible; abatido; deplorable; abominable; infame)
miserabel; erbärmlich; elend; jämmerlich-
miserabel bijvoeglijk naamwoord
-
erbärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
elend bijvoeglijk naamwoord
-
jämmerlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (fláccido; perezoso; flojo; lánguidamente; blando; apagado; abatido; bochornoso; laso; lánguido; sin ganas de nada)
-
desanimado (aburrido; desganado)
verdrießlich; ärgerlich; mißvergnügt; übler Laune; unzufrieden; verdrossen-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
ärgerlich bijvoeglijk naamwoord
-
mißvergnügt bijvoeglijk naamwoord
-
übler Laune bijvoeglijk naamwoord
-
unzufrieden bijvoeglijk naamwoord
-
verdrossen bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (lastimoso; flojo; desfavorecido; pobre; triste; lamentable; horrible; abatido; deplorable; indigente; abominable; desprovisto; miserable; infame; desvalido; desheredado; miserablemente; poco hábil)
erbärmlich; miserabel; kläglich; jämmerlich-
erbärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
miserabel bijvoeglijk naamwoord
-
kläglich bijvoeglijk naamwoord
-
jämmerlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
desanimado (desolado; triste; lamentable; deprimido; deplorable; sombrío; pesimista; abatido; disgustado; apenado; afligido; desconsolado; melancólico; tétrico; desalentado; anonadado; decaído)
bedrückt; niedergeschlagen; gedrückt; betrübt-
bedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
niedergeschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
gedrückt bijvoeglijk naamwoord
-
betrübt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor desanimado:
Synoniemen voor "desanimado":
Wiktionary: desanimado
desanimado
Cross Translation:
adjective
-
ohne Zuversicht, niedergeschlagen, hoffnungslos
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• desanimado | → mutlos; entmutigt; deprimiert; niedergeschlagen | ↔ dejected — sad and dispirited |
• desanimado | → mutlos | ↔ moedeloos — somber doordat men de hoop heeft verloren |
desanimado vorm van desanimar:
-
desanimar
entmutigen; demoralisieren-
demoralisieren werkwoord (demoralisiere, demoralisierst, demoralisiert, demoralisierte, demoralisiertet, demoralisiert)
-
desanimar (desalentar)
abschrecken; entmutigen-
abschrecken werkwoord (schrecke ab, schreckst ab, schreckt ab, schreckte ab, schrecktet ab, abgeschreckt)
-
Conjugations for desanimar:
presente
- desanimo
- desanimas
- desanima
- desanimamos
- desanimáis
- desaniman
imperfecto
- desanimaba
- desanimabas
- desanimaba
- desanimábamos
- desanimabais
- desanimaban
indefinido
- desanimé
- desanimaste
- desanimó
- desanimamos
- desanimasteis
- desanimaron
fut. de ind.
- desanimaré
- desanimarás
- desanimará
- desanimaremos
- desanimaréis
- desanimarán
condic.
- desanimaría
- desanimarías
- desanimaría
- desanimaríamos
- desanimaríais
- desanimarían
pres. de subj.
- que desanime
- que desanimes
- que desanime
- que desanimemos
- que desaniméis
- que desanimen
imp. de subj.
- que desanimara
- que desanimaras
- que desanimara
- que desanimáramos
- que desanimarais
- que desanimaran
miscelánea
- ¡desanima!
- ¡desanimad!
- ¡no desanimes!
- ¡no desaniméis!
- desanimado
- desanimando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor desanimar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abschrecken | desalentar; desanimar | ahuyentar; asustar; atemorizar; aterrar; espantar |
demoralisieren | desanimar | desmoralizar |
entmutigen | desalentar; desanimar |
Synoniemen voor "desanimar":
Wiktionary: desanimar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• desanimar | → entmutigen | ↔ ontmoedigen — de moed ontnemen |
desanimarse:
-
desanimarse
-
desanimarse (desmayar; desequilibrarse; desalentarse)
-
desanimarse (tambalearse; balbucear; tambalear; arrojar; vacilar; desmayar; titubear; tartamudear; balancear; escorar; columpiarse; fluctuar; balbucir; bambolearse; arredrarse; balancearse; renguear; tartajear; desequilibrarse; moverse continuamente; andar tambaleándose; desalentarse)
Conjugations for desanimarse:
presente
- me desanimo
- te desanimas
- se desanima
- nos desanimamos
- os desanimáis
- se desaniman
imperfecto
- me desanimaba
- te desanimabas
- se desanimaba
- nos desanimábamos
- os desanimabais
- se desanimaban
indefinido
- me desanimé
- te desanimaste
- se desanimó
- nos desanimamos
- os desanimasteis
- se desanimaron
fut. de ind.
- me desanimaré
- te desanimarás
- se desanimará
- nos desanimaremos
- os desanimaréis
- se desanimarán
condic.
- me desanimaría
- te desanimarías
- se desanimaría
- nos desanimaríamos
- os desanimaríais
- se desanimarían
pres. de subj.
- que me desanime
- que te desanimes
- que se desanime
- que nos desanimemos
- que os desaniméis
- que se desanimen
imp. de subj.
- que me desanimara
- que te desanimaras
- que se desanimara
- que nos desanimáramos
- que os desanimarais
- que se desanimaran
miscelánea
- ¡desanimate!
- ¡desanimaos!
- ¡no te desanimes!
- ¡no os desaniméis!
- desanimado
- desanimándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor desanimarse:
Synoniemen voor "desanimarse":
Wiktionary: desanimarse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• desanimarse | → verzagen | ↔ versagen — de moed opgeven |
Computer vertaling door derden: