Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
ciego:
- blind; nicht sehen können; link; schlau; berechnend; gerissen; raffiniert; hinterlistig; listig; gewichst; spitzfindig; falsch; gewandt; verschlagen; hinterhältig; verschmitzt; durchtrieben; ausgekocht; abgefeimt; unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt
- Blinde
- cegar:
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ciego (Spaans) in het Duits
ciego:
-
ciego
-
ciego (listo; afilado; mañoso; arriesgado; cuco; furtivo; falso; astuto; hábil; ingenioso; sofisticado; espabilado; ladino; deslizante; avispado; calculador; cazurro; habilidoso; bien calculado)
link; schlau; berechnend; gerissen; raffiniert; hinterlistig; listig; gewichst; spitzfindig; falsch; gewandt; verschlagen; hinterhältig; verschmitzt; durchtrieben; ausgekocht; abgefeimt-
link bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
berechnend bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
abgefeimt bijvoeglijk naamwoord
-
-
ciego (desinflado; creído; agotado; impávido; no atacado; pijo; intacto; inalterable; imperturbable; nuevo; vacío; entero; vano; reciente; falso; presumido; virgen; astuto; sereno; moderno; vanidoso; ocioso; engreído; íntegro; desocupado; exhausto; inmutable; vacuo; vanal; impertérrito; sin usar; no corroído; sin afectación; sin emoción; sin probar)
unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; gelassen; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt-
unbenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
ungerührt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewegt bijvoeglijk naamwoord
-
neu bijvoeglijk naamwoord
-
ungebraucht bijvoeglijk naamwoord
-
unangetastet bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
ledig bijvoeglijk naamwoord
-
leer bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
gleichgültig bijvoeglijk naamwoord
-
gelassen bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
intakt bijvoeglijk naamwoord
-
unberührt bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
ungekürzt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor ciego:
Verwante woorden van "ciego":
Wiktionary: ciego
ciego
Cross Translation:
adjective
noun
-
Anatomie: der im rechten Mittelbauch liegende Anfangsteil des Dickdarms
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ciego | → blind | ↔ blind — unable to see |
• ciego | → Blinddarm | ↔ caecum — blind pouch connected to the large intestine |
• ciego | → blind | ↔ blind — niet in staat te zien |
• ciego | → blind | ↔ aveugle — Qui ne voit pas. |
• ciego | → Blinder; Blinde | ↔ aveugle — Personne dont l’acuité visuelle est diminuée de façon importante ou totale. |
cegar:
-
cegar (deslumbrar)
-
cegar (cerrarse de golpe; cerrar; tapar; atenuar; amortiguar; terraplenar; cerrar con fuerza)
Conjugations for cegar:
presente
- ciego
- ciegas
- ciega
- cegamos
- cegáis
- ciegan
imperfecto
- cegaba
- cegabas
- cegaba
- cegábamos
- cegabais
- cegaban
indefinido
- cegué
- cegaste
- cegó
- cegamos
- cegasteis
- cegaron
fut. de ind.
- cegaré
- cegarás
- cegará
- cegaremos
- cegaréis
- cegarán
condic.
- cegaría
- cegarías
- cegaría
- cegaríamos
- cegaríais
- cegarían
pres. de subj.
- que ciegue
- que ciegues
- que ciegue
- que ceguemos
- que ceguéis
- que cieguen
imp. de subj.
- que cegara
- que cegaras
- que cegara
- que cegáramos
- que cegarais
- que cegaran
miscelánea
- ¡cega!
- ¡cegad!
- ¡no ceges!
- ¡no cegéis!
- cegado
- cegando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor cegar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
verblenden | cegar; deslumbrar | |
zuschlagen | amortiguar; atenuar; cegar; cerrar; cerrar con fuerza; cerrarse de golpe; tapar; terraplenar | cerrar con fuerza |
zuwerfen | amortiguar; atenuar; cegar; cerrar; cerrar con fuerza; cerrarse de golpe; tapar; terraplenar | cerrar; cubrir; lanzar a; rellenar; tapar; terraplenar |
Synoniemen voor "cegar":
Computer vertaling door derden: