Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
ruin:
- schlecht; schlimm; böse; übel; hinterhältig; heimtückisch; gemein; bösartig; mies; boshaft; tückisch; hinterlistig; niederträchtig; gebräuchlich; üblich; einfach; allgemein; alltäglich; gängig; herkömmlich; gering; winzig; kleinlich; banal; gehässig; verrucht; landläufig; schuftig; falsch; dürftig; fühllos; schamlos; schmählich; durchtrieben; gerissen; listig; verschlagen; teuflisch; verräterisch; ausgekocht; abgefeimt; schurkisch; rüde; garstig
-
Wiktionary:
- ruin → Schurke
- ruin → feige, Gauner, Schurke, gemein, infam, verachtenswert, verächtlich, verabscheuenswert, verabscheuenswürdig, abscheulich, gräßlich, scheußlich, gräulich
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ruin (Spaans) in het Duits
ruin:
-
ruin (malicioso; mal; malo; maligno; vil; soez; infame; falso; pérfido)
schlecht; schlimm; böse; übel; hinterhältig; heimtückisch; gemein; bösartig; mies; boshaft; tückisch; hinterlistig; niederträchtig-
schlecht bijvoeglijk naamwoord
-
schlimm bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
übel bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
boshaft bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
ruin (usual; normalmente; ordinario; normal; general; acostumbrado; común y corriente; generalmente; comúnmente; habitualmente; como siempre; así como así; corriente; común; malo; habitual; vil; false; sin más; vilmente; de ordinario; completamente normal)
gebräuchlich; üblich; einfach; allgemein; alltäglich; gängig; herkömmlich-
gebräuchlich bijvoeglijk naamwoord
-
üblich bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
allgemein bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
herkömmlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
ruin (andrajoso; bajo; malo; pequeño; inferior; menos; común; grosero; indigno; bajamente; realmente; sencillo; general; guarro; mezquino; limitado; sencillamente; soez; corriente; grave; normalmente; habitual; acostumbrado; vil; simplemente; verdaderamente; ordinario; canalla; francamente; usual; infame; criminal; indecente; comúnmente; obsceno; módico; harapiento; como siempre; sin más; ignominioso; deshonroso; vilmente; habituado a; oxidante; así como así; innoble; a sotavento)
gering; einfach; winzig; niederträchtig; gemein; kleinlich; mies; banal; gängig; gehässig; verrucht; landläufig; schuftig; falsch; dürftig; fühllos; alltäglich; heimtückisch; schamlos; hinterhältig; hinterlistig; schmählich-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
winzig bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
kleinlich bijvoeglijk naamwoord
-
mies bijvoeglijk naamwoord
-
banal bijvoeglijk naamwoord
-
gängig bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
verrucht bijvoeglijk naamwoord
-
landläufig bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
fühllos bijvoeglijk naamwoord
-
alltäglich bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
schamlos bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
schmählich bijvoeglijk naamwoord
-
-
ruin (sinvergüenza; pérfido; bajo; canalla; antipático; solapado; terriblemente; malo; falso; criminal; indecente; desacorde; ordinario; traicionero; despreciable; desafinado; obsceno)
bösartig; böse; durchtrieben; gerissen; hinterhältig; listig; verschlagen; teuflisch; verrucht; niederträchtig; verräterisch; ausgekocht; schuftig; abgefeimt; schurkisch-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
teuflisch bijvoeglijk naamwoord
-
verrucht bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
verräterisch bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
abgefeimt bijvoeglijk naamwoord
-
schurkisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
ruin (canallesco; áspero; grueso; grosero; vulgar; basto; rudo; tosco; burdo; chabacano)
Vertaal Matrix voor ruin:
Verwante woorden van "ruin":
Synoniemen voor "ruin":
Wiktionary: ruin
ruin
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ruin | → feige | ↔ cowardly — showing cowardice |
• ruin | → Gauner; Schurke | ↔ schurk — een persoon die kwaad bedrijft |
• ruin | → gemein; infam; verachtenswert; verächtlich; verabscheuenswert; verabscheuenswürdig; abscheulich; gräßlich; scheußlich; gräulich | ↔ abject — Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable. |
Duits
Uitgebreide vertaling voor ruin (Duits) in het Spaans
Ruin:
Synoniemen voor "Ruin":
Wiktionary: Ruin
Ruin
Cross Translation:
noun
-
Zustand des vollständigen finanziellen, gesundheitlichen oder moralischen Zusammenbruchs
- Ruin → ruina
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Ruin | → desgracia; maldición; ruina; perdición | ↔ bane — source of harm or ruin; affliction |
• Ruin | → ruina | ↔ ruin — the state of being a ruin, destroyed or decayed |
• Ruin | → ruina | ↔ ruin — something which leads to serious troubles |