Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
frecuente:
- regelmäßig; häufig; viel; mehrmals; frequent; mehrfach; wiederholt; hoch; schwer; turnusmäßig; stark; gleichmäßig; haufenweise; geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig; in einem festen Rythmus
- frecuentar:
-
Wiktionary:
- frecuente → häufig
- frecuente → häufig
- frecuentar → frequentieren
- frecuentar → frequentieren, umgehen, hantieren
Spaans
Uitgebreide vertaling voor frecuente (Spaans) in het Duits
frecuente:
-
frecuente (a menudo; frecuentemente; con frecuencia; usualmente; regular; mucho; periódico; muy; mucha)
regelmäßig; häufig; viel; mehrmals; frequent; mehrfach; wiederholt; hoch; schwer; turnusmäßig; stark; gleichmäßig; haufenweise-
regelmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
häufig bijvoeglijk naamwoord
-
viel bijvoeglijk naamwoord
-
mehrmals bijvoeglijk naamwoord
-
frequent bijvoeglijk naamwoord
-
mehrfach bijvoeglijk naamwoord
-
wiederholt bijvoeglijk naamwoord
-
hoch bijvoeglijk naamwoord
-
schwer bijvoeglijk naamwoord
-
turnusmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
stark bijvoeglijk naamwoord
-
gleichmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
haufenweise bijvoeglijk naamwoord
-
-
frecuente (mucho; muchos; muchas; muy; más veces; muchas veces; frecuentemente; mucha; varias veces; habitualmente; a menudo; asiduamente; con frecuencia; repetidamente)
-
frecuente (activo; ocupado; despierto; alegre; intenso; atareado; vivo; ardiente; animado; recargado; festivo; agitado; de buen humor; vigoroso; prolífero)
geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
üppig bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
existent bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
-
frecuente (repetidamente; a menudo; con frecuencia; varias veces; con asiduidad; más veces; repetidas veces)
wiederholt-
wiederholt bijvoeglijk naamwoord
-
-
frecuente (frecuentemente; periódico; a menudo; con frecuencia; varias veces; sistemático; regular; muchas veces; habitualmente; metódico; usualmente; regulado; repetidamente)
regelmäßig; in einem festen Rythmus; gleichmäßig-
regelmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
in einem festen Rythmus bijvoeglijk naamwoord
-
gleichmäßig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor frecuente:
Verwante woorden van "frecuente":
Synoniemen voor "frecuente":
frecuentar:
-
frecuentar (andar con)
-
frecuentar (visitar; hacer una visita a; pasar; pasarse a ver a; pasar a ver; ir a ver; ir a; pasar por)
besuchen; auf Besuch gehen; vorbeikommen; aufsuchen; vorüberkommen-
auf Besuch gehen werkwoord
-
vorbeikommen werkwoord (komme vorbei, kommst vorbei, kommt vorbei, kam vorbei, kamt vorbei, verbeigekommen)
-
vorüberkommen werkwoord (komme vorüber, kommst vorüber, kommt vorüber, kam vorüber, kamet vorüber, vorübergekommen)
-
frecuentar
frequentieren; häufig besuchen; häufig aufsuchen-
frequentieren werkwoord (frequentiere, frequentierst, frequentiert, frequentierte, frequentiertet, frequentiert)
-
häufig besuchen werkwoord
-
häufig aufsuchen werkwoord
-
Conjugations for frecuentar:
presente
- frecuento
- frecuentas
- frecuenta
- frecuentamos
- frecuentáis
- frecuentan
imperfecto
- frecuentaba
- frecuentabas
- frecuentaba
- frecuentábamos
- frecuentabais
- frecuentaban
indefinido
- frecuenté
- frecuentaste
- frecuentó
- frecuentamos
- frecuentasteis
- frecuentaron
fut. de ind.
- frecuentaré
- frecuentarás
- frecuentará
- frecuentaremos
- frecuentaréis
- frecuentarán
condic.
- frecuentaría
- frecuentarías
- frecuentaría
- frecuentaríamos
- frecuentaríais
- frecuentarían
pres. de subj.
- que frecuente
- que frecuentes
- que frecuente
- que frecuentemos
- que frecuentéis
- que frecuenten
imp. de subj.
- que frecuentara
- que frecuentaras
- que frecuentara
- que frecuentáramos
- que frecuentarais
- que frecuentaran
miscelánea
- ¡frecuenta!
- ¡frecuentad!
- ¡no frecuentes!
- ¡no frecuentéis!
- frecuentado
- frecuentando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor frecuentar:
Synoniemen voor "frecuentar":
Wiktionary: frecuentar
frecuentar
Cross Translation:
verb
-
(häufig) besuchen, aufsuchen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• frecuentar | → frequentieren; umgehen | ↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu. |
• frecuentar | → hantieren; frequentieren; umgehen | ↔ hanter — fréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement. |
Computer vertaling door derden: