Hassle in het Zweeds vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Zweeds: Meer gegevens...

hassle:
- besvär; omständighet; möda; orosmakeri; orosstiftning; strul; tjafs; käbbel
Wiktionary:
- hassle → krångel, besvär
- hassle → svårighet, plåga, hindra

Engels

Uitgebreide vertaling voor hassle (Engels) in het Zweeds

the hassle (bother; mess; fuss)
besvär; omständighet; möda
- besvär [-ett] zelfstandig naamwoord
- omständighet [-en] zelfstandig naamwoord
- möda [-en] zelfstandig naamwoord
the hassle (trouble making; chicanery; fuss)
orosmakeri; orosstiftning
- orosmakeri zelfstandig naamwoord
- orosstiftning zelfstandig naamwoord
the hassle (messing around; fooling around; messing about)
strul; tjafs; käbbel
- strul [-ett] zelfstandig naamwoord
- tjafs [-ett] zelfstandig naamwoord
- käbbel [-ett] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
besvär	bother; fuss; hassle; mess	ailment; bore; bother; complaint; difficulty; disease; disorder; distress; grief; handful; hindrance; impediment; inconvenience; load; misery; nuisance; obstacle; pain; pain in the neck; pest; sadness; sorrow; trouble; troublemaker; weight
käbbel	fooling around; hassle; messing about; messing around	bickering; quarrelling; squabbling
möda	bother; fuss; hassle; mess
omständighet	bother; fuss; hassle; mess	situation
orosmakeri	chicanery; fuss; hassle; trouble making
orosstiftning	chicanery; fuss; hassle; trouble making
strul	fooling around; hassle; messing about; messing around	mess up
tjafs	fooling around; hassle; messing about; messing around	bustle; commotion; din; fuss; hubbub
-	bother; dogfight; fuss; rough-and-tumble; scuffle; trouble; tussle

fuss; trouble; bother; perturbation; disturbance
scuffle; tussle; dogfight; rough-and-tumble; fight; fighting; combat; scrap
harass; harry; chivy; chivvy; chevy; chevvy; beset; plague; molest; provoke; annoy; rag; get to; bother; get at; irritate; rile; nark; nettle; gravel; vex; chafe; devil

hassle

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• hassle	→ svårighet	↔ Schwierigkeit — Aufgabe, Eigenschaft, Lage oder Situation, die Ärger machen oder ein Problem darstellen
• hassle	→ plåga; hindra	↔ gêner — Causer de la gêne