Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. apprentice:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor apprentice (Engels) in het Zweeds

apprentice:

apprentice [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the apprentice (teacher-trainee; trainee; student; trainee-teacher)
    praktikant
  2. the apprentice
    lärling; lärgosse
  3. the apprentice
    lärling
  4. the apprentice (pupil; trainee; disciple; )
    elev; lärling
    • elev [-en] zelfstandig naamwoord
    • lärling [-en] zelfstandig naamwoord
  5. the apprentice (trainee)
    elev; lärling; aspirant
    • elev [-en] zelfstandig naamwoord
    • lärling [-en] zelfstandig naamwoord
    • aspirant [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor apprentice:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aspirant apprentice; trainee
elev apprentice; disciple; follower; pupil; student; teacher-trainee; trainee; trainee-teacher pupil; schoolboy; schoolgirl; student; ward
lärgosse apprentice
lärling apprentice; disciple; follower; pupil; student; teacher-trainee; trainee; trainee-teacher
praktikant apprentice; student; teacher-trainee; trainee; trainee-teacher trainee
- learner; prentice

Verwante woorden van "apprentice":

  • apprentices

Synoniemen voor "apprentice":


Verwante definities voor "apprentice":

  1. works for an expert to learn a trade1
  2. be or work as an apprentice1
    • She apprenticed with the great master1

Wiktionary: apprentice

apprentice
noun
  1. trainee, especially in a skilled trade

Verwante vertalingen van apprentice