Engels
Uitgebreide vertaling voor affixes (Engels) in het Zweeds
affixes:
-
the affixes (supplements; additions; appendices; appendixes; addenda; appendages)
Vertaal Matrix voor affixes:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
supplement | addenda; additions; affixes; appendages; appendices; appendixes; supplements | completion; fill up; new supply; replenishment; supplement |
tillägg | addenda; additions; affixes; appendages; appendices; appendixes; supplements | add-in; addendum; addings to; addition; addition to; affix; allotments; allowances; amendments; annex; appendage; appendix; charge; completion; concessions; count; enlargement; expansion; extension; extra; fill up; filling up; grants; gratifications; insert; maintenances; miscellaneous charge; new supply; replenishment; stuffing; subsidies; sum; supplement; supplementary propositions; total amount |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tillägg | extra; specially added |
Verwante woorden van "affixes":
affixes vorm van affix:
Conjugations for affix:
present
- affix
- affix
- affixs
- affix
- affix
- affix
simple past
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
present perfect
- have affixed
- have affixed
- has affixed
- have affixed
- have affixed
- have affixed
past continuous
- was affixing
- were affixing
- was affixing
- were affixing
- were affixing
- were affixing
future
- shall affix
- will affix
- will affix
- shall affix
- will affix
- will affix
continuous present
- am affixing
- are affixing
- is affixing
- are affixing
- are affixing
- are affixing
subjunctive
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
diverse
- affix!
- let's affix!
- affixed
- affixing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor affix:
Verwante woorden van "affix":
Synoniemen voor "affix":
Verwante definities voor "affix":
Wiktionary: affix
affix
Cross Translation:
noun
-
linguistics: a bound morpheme added to a word’s stem
- affix → affix
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affix | → affix | ↔ toevoegsel — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → affix | ↔ affix — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → klistra upp; klistra på | ↔ aufkleben — etwas auf etwas Anderem mit Hilfe von Klebstoff anbringen |
• affix | → fästa | ↔ befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält |
• affix | → affix | ↔ Affix — Linguistik, Einheiten: ein grammatisches Morphem (= Wortteil), das nicht allein für sich als Lexem/Wort vorkommt, sondern nur in Kombination mit einem anderen Morphem, das den Wortstamm bildet. Das Affix kann vor, nach, in oder um den Wortstamm stehen. |
• affix | → befästa; fästa | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |