Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. habit:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Engels:   Meer gegevens...
  1. habit:


Engels

Uitgebreide vertaling voor habit (Engels) in het Zweeds

habit:

habit [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the habit (custom)
    vana; sed
    • vana [-en] zelfstandig naamwoord
    • sed [-en] zelfstandig naamwoord
  2. the habit
    vana
    • vana [-en] zelfstandig naamwoord
  3. the habit (singularity; peculiarity; oddity; )
    egenhet; säregenhet; ovanlighet; egendomlighet
  4. the habit (vestment; robe; sacerdotal vestment)
    skrud; mässhake; ämbetsdräkt

Vertaal Matrix voor habit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
egendomlighet habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness oddity; oddness; peculiarity; peculiarness; queerness; remarkable thing; remarkableness; singularity; strangeness
egenhet habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness
mässhake habit; robe; sacerdotal vestment; vestment
ovanlighet habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness oddity; queerness; singularity; strangeness
sed custom; habit
skrud habit; robe; sacerdotal vestment; vestment robe; tabard
säregenhet habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness
vana custom; habit
ämbetsdräkt habit; robe; sacerdotal vestment; vestment robe; robe of state; tabard
- drug abuse; riding habit; substance abuse; use; wont

Verwante woorden van "habit":


Synoniemen voor "habit":


Verwante definities voor "habit":

  1. (psychology) an automatic pattern of behavior in reaction to a specific situation; may be inherited or acquired through frequent repetition1
    • owls have nocturnal habits1
    • she had a habit twirling the ends of her hair1
  2. excessive use of drugs1
  3. a distinctive attire worn by a member of a religious order1
  4. attire that is typically worn by a horseback rider (especially a woman's attire)1
  5. an established custom1
    • it was their habit to dine at 7 every evening1
  6. the general form or mode of growth (especially of a plant or crystal)1
    • a shrub of spreading habit1
  7. put a habit on1

Wiktionary: habit


Cross Translation:
FromToVia
habit sedvänja; bruk; konvention Gepflogenheit — eine nicht verbindliche Übereinkunft, die durch häufiges Wiederholen zur Konvention geworden ist
habit vana Gewohnheit — eine unter gleichartigen Bedingungen reflexhaft entwickeln Reaktionsweise, die durch Wiederholung Stereotyp wurde und beim erleben gleichartiger Situationsbedingungen wie "automatisch" nach demselben Reaktionsschema ausführen wir
habit munkkåpa Kutte — (umgangssprachlich) von Mönchen getragenes, langes und weites Gewand, eigentlich: Habit
habit vana AngewohnheitHandlung, die zur Routine wurde und immer wieder, oft unbewusst, wiederholt wird
habit vana coutume — À trier
habit vana habitudedisposition acquérir par des actes réitérer.

Verwante vertalingen van habit



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor habit (Zweeds) in het Engels

habit:

habit

  1. habit

Vertaal Matrix voor habit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attire dekoration; dräkt; kläder; klädslar; kostym; plagg; utrustning; utsmyckning; utstyrslar
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
attire habit dress