Overzicht
Engels
Uitgebreide vertaling voor sting (Engels) in het Zweeds
sting:
-
to sting (prick; cut)
-
to sting (cut; reap)
-
to sting (broach a subject; raise; put forward; initiate; broach; reap; bring up; put on the table; cut into; throw up; toss up; cut; toss in the air)
Conjugations for sting:
present
- sting
- sting
- stings
- sting
- sting
- sting
simple past
- stinged
- stinged
- stinged
- stinged
- stinged
- stinged
present perfect
- have stinged
- have stinged
- has stinged
- have stinged
- have stinged
- have stinged
past continuous
- was stinging
- were stinging
- was stinging
- were stinging
- were stinging
- were stinging
future
- shall sting
- will sting
- will sting
- shall sting
- will sting
- will sting
continuous present
- am stinging
- are stinging
- is stinging
- are stinging
- are stinging
- are stinging
subjunctive
- be stinged
- be stinged
- be stinged
- be stinged
- be stinged
- be stinged
diverse
- sting!
- let's sting!
- stinged
- stinging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the sting (thorn)
-
the sting (knife stab; stab)
-
the sting (barb; fish-hook)
-
the sting (fish hook; barb; crook; fish-hook; hook)
fiske hake-
fiske hake zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor sting:
Verwante woorden van "sting":
Synoniemen voor "sting":
Verwante definities voor "sting":
Verwante vertalingen van sting
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor sting (Zweeds) in het Engels
sting:
Vertaal Matrix voor sting:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
prick | bastard; penis; skithuvud; snopp | |
sting | angelkrok; fiske hake; fiskkrok; knivhugg; krok; stick; tagg; törn | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
prick | genomborra; göra hål i; nåla upp; picka; sticka; sticka med vasst föremål; stinga | |
sting | hugga; klippa; skära; sticka; stinga; ta upp ett ämne | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
prick | sting | kuk; pitt; stickas; task |
sting | sting | gadd; stickas |
Synoniemen voor "sting":
stinga:
-
stinga (sticka)
Conjugations for stinga:
presens
- stinger
- stinger
- stinger
- stinger
- stinger
- stinger
imperfekt
- stack
- stack
- stack
- stack
- stack
- stack
framtid 1
- kommer att stinga
- kommer att stinga
- kommer att stinga
- kommer att stinga
- kommer att stinga
- kommer att stinga
framtid 2
- skall stinga
- skall stinga
- skall stinga
- skall stinga
- skall stinga
- skall stinga
conditional
- skulle stinga
- skulle stinga
- skulle stinga
- skulle stinga
- skulle stinga
- skulle stinga
perfekt particip
- har stungit
- har stungit
- har stungit
- har stungit
- har stungit
- har stungit
imperfekt particip
- hade stungit
- hade stungit
- hade stungit
- hade stungit
- hade stungit
- hade stungit
blandad
- sting!
- sting!
- stungen
- stingande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de