Sick: vertaling Engels

Engels

Uitgebreide vertaling voor sick (Engels) in het Zweeds

sick:

sick bijvoeglijk naamwoord

sick (sickly; nauseous; nasty)
äcklande; sjukligt; äcklandet
- äcklande bijvoeglijk naamwoord
- sjukligt bijvoeglijk naamwoord
- äcklandet bijvoeglijk naamwoord
sick (tired; enough)
slut
- slut bijvoeglijk naamwoord
sick (faint; weak; feeble; frail; pale; wan)
vek; svagt; ömtåligt; ömtålig; matt; vekt; skört; klent; kraftlös; kraftlöst
- vek bijvoeglijk naamwoord
- svagt bijvoeglijk naamwoord
- ömtåligt bijvoeglijk naamwoord
- ömtålig bijvoeglijk naamwoord
- matt bijvoeglijk naamwoord
- vekt bijvoeglijk naamwoord
- skört bijvoeglijk naamwoord
- klent bijvoeglijk naamwoord
- kraftlös bijvoeglijk naamwoord
- kraftlöst bijvoeglijk naamwoord
sick (pathological)
patologisk; patologiskt
- patologisk bijvoeglijk naamwoord
- patologiskt bijvoeglijk naamwoord
sick (nauseous; queasy)
illamående
- illamående bijvoeglijk naamwoord

sick

sick
krank
- krank
sick (insane)
sjukt
- sjukt

Vertaal Matrix voor sick:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
slut		backside; conclusion; end; ending; final; final result; finish; result; rump; tail end; tailpiece; termination; upshot
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	barf; be sick; cast; cat; disgorge; puke; purge; regorge; retch; spew; vomit; vomit up
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	brainsick; crazy; demented; disgusted; disturbed; fed up; ghastly; grim; grisly; gruesome; ill; macabre; mad; nauseated; nauseous; pale; pallid; queasy; sick of; sickish; tired of; unbalanced; unhinged; wan
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
krank	sick
sjukt	insane; sick
skört		flap; tail
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
illamående	nauseous; queasy; sick
klent	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	delicate; fragile; frail; tender; weak
kraftlös	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	abstemious; bad; faint; feeble; frail; poor; slackly; weak
kraftlöst	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	abstemious; bad; dull; faint; feeble; frail; frosted; helpless; impotent; languid; poor; slackly; tired; unable; weak; weary
matt	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	dawdling; dragging; drooping; inactive; indolent; inert; languid; lazy; lifeless; limp; lingering; listless; no energy; passive; shuffling; slow; slow of understanding; sluggish; tardy; washed-out
patologisk	pathological; sick
patologiskt	pathological; sick
sjukligt	nasty; nauseous; sick; sickly	ailing; in bad health; sickly
sjukt		diseased; ill; suffering from a disease
skört	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	brittle; crisp; crumbly; delicate; fragile; frail; friable; loose; powdery; tender
slut	enough; sick; tired	at an end; dead to the world; dog-tired; done; exhausted; finished; overtired; tired; tired out; worn out
svagt	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	abstemious; ashen; bad; bland; dim; dizy; drained of colour; effete; faded; faint; feeble; fragile; frail; helpless; impotent; lurid; pale; poor; powerless; sallow; shadowy; slackly; vague; washed out; weak; white
vek	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	delicate; precarious
vekt	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	delicate; dizy; precarious; weak
äcklande	nasty; nauseous; sick; sickly
äcklandet	nasty; nauseous; sick; sickly
ömtålig	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	delicate; easily hurt; oversensitive; precarious; sensitive; subtle; susceptible; tender
ömtåligt	faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak	brief; casual; close; current; cursory; delicate; easily hurt; empty; evanescent; fleeting; fragile; frail; frightened of pain; informal; momentary; null; of short duration; oversensitive; passing; perfunctory; perishing; precarious; sensitive; short; squeamish about pain; subtle; superficial; susceptible; temporary; tender; transient; transitory; volatile

Verwante woorden van "sick":

sickness, sicker, sickest, sicken

Synoniemen voor "sick":

ill; afflicted; stricken; aguish; ailing; indisposed; peaked; poorly; sickly; unwell; under the weather; seedy; airsick; air sick; carsick; seasick; autistic; bedfast; bedridden; bedrid; sick-abed; bilious; liverish; livery; bronchitic; consumptive; convalescent; recovering; delirious; hallucinating; diabetic; dizzy; giddy; woozy; vertiginous; dyspeptic; faint; light; swooning; light-headed; lightheaded; feverish; feverous; funny; gouty; green; laid low; laid up; milk-sick; nauseated; nauseous; queasy; sickish; palsied; paralytic; paralyzed; paraplegic; rickety; rachitic; scrofulous; sneezy; spastic; tubercular; tuberculous; unhealed; upset; unhealthy; unfit
nauseated; nauseous; queasy; sickish; ill
brainsick; crazy; demented; distracted; disturbed; mad; unbalanced; unhinged; insane
disgusted; fed up; sick of; tired of; displeased
pale; pallid; wan; weak
moved; affected; stirred; touched
ghastly; grim; grisly; gruesome; macabre; alarming
people
vomit; vomit up; purge; cast; cat; be sick; disgorge; regorge; retch; puke; barf; spew; spue; chuck; upchuck; honk; regurgitate; throw up; excrete; egest; eliminate; pass

Antoniemen van "sick":

well; keep down

Verwante definities voor "sick":

shockingly repellent; inspiring horror¹
deeply affected by a strong feeling¹
- sat completely still, sick with envy¹
- she was sick with longing¹
having a strong distaste from surfeit¹
- sick to death of flattery¹
- gossip that makes one sick¹
affected with madness or insanity¹
(of light) lacking in intensity or brightness; dim or feeble¹
affected by an impairment of normal physical or mental function¹
feeling nausea; feeling about to vomit¹
people who are sick¹
- they devote their lives to caring for the sick¹
eject the contents of the stomach through the mouth¹

Wiktionary: sick

sick

adjective

in poor health
- sick → sjuk

noun

sick people
- sick → sjuka; sjuke
vomit
- sick → spy; kräka; kräkas

Cross Translation:

From	To	Via
• sick	→ sjuk	↔ krank — körperlich, gesundheitlich eingeschränkt sein
• sick	→ makaber	↔ makaber — eine groteske Form von Humor betreffend (oft im Zusammenhang mit Tod oder Krankheit verwendet)
• sick	→ ohälsosam; dålig; sjuk	↔ malsain — Qui n’est pas sain, qui a en soi le germe de quelque maladie. (Sens général).

Engelse en Zweedse zoekresultaten voor: sick

Uitgebreide vertaling voor sick (Engels) in het Zweeds

sick:

sick bijvoeglijk naamwoord

sick (sickly; nauseous; nasty)

sick (tired; enough)

sick (faint; weak; feeble; frail; pale; wan)

sick (pathological)

sick (nauseous; queasy)

sick

sick

sick (insane)

Vertaal Matrix voor sick:

Verwante woorden van "sick":

Synoniemen voor "sick":

Antoniemen van "sick":

Verwante definities voor "sick":

Wiktionary: sick

Verwante vertalingen van sick