Home ->Woordenboeken ->Engels/Zweeds ->Zoek: whole

Engelse en Zweedse zoekresultaten voor: whole

Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. whole:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor whole (Engels) in het Zweeds

whole:

whole bijvoeglijk naamwoord

  1. whole (entire)
    – including all components without exception; being one unit or constituting the full amount or extent or duration; complete 1
    hel
    • hel bijvoeglijk naamwoord
  2. whole
    hela; helt
    • hela bijvoeglijk naamwoord
    • helt bijvoeglijk naamwoord
  3. whole (undamaged; untainted; flawless; perfect)
    felfritt; oskadat; helt; hel; felfri
    • felfritt bijvoeglijk naamwoord
    • oskadat bijvoeglijk naamwoord
    • helt bijvoeglijk naamwoord
    • hel bijvoeglijk naamwoord
    • felfri bijvoeglijk naamwoord

whole

  1. whole
    helbrägda

Vertaal Matrix voor whole:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- unit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hela cure; heal; restore to health
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- hale; solid; unanimous; unharmed; unhurt; unscathed
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- all; altogether; completely; entirely; totally; wholly
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
helbrägda whole
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
felfri flawless; perfect; undamaged; untainted; whole blameless; correct; faultless; flawless; impeccable; infallible; perfect; unfailing
felfritt flawless; perfect; undamaged; untainted; whole blameless; correct; faultless; flawless; impeccable; infallible; perfect; unfailing
hel entire; flawless; perfect; undamaged; untainted; whole in full; intact; undamaged; unimpaired
hela whole
helt flawless; perfect; undamaged; untainted; whole in full; intact; undamaged; unimpaired
oskadat flawless; perfect; undamaged; untainted; whole intact; undamaged; unimpaired

Verwante woorden van "whole":

  • wholeness

Synoniemen voor "whole":


Antoniemen van "whole":


Verwante definities voor "whole":

  1. including all components without exception; being one unit or constituting the full amount or extent or duration; complete1
    • gave his whole attention1
    • a whole wardrobe for the tropics1
    • the whole hog1
    • a whole week1
    • the baby cried the whole trip home1
    • a whole loaf of bread1
  2. (of siblings) having the same parents1
    • whole brothers and sisters1
  3. acting together as a single undiversified whole1
  4. exhibiting or restored to vigorous good health1
    • whole in mind and body1
    • a whole person again1
  5. not injured1
  6. to a complete degree or to the full or entire extent (`whole' is often used informally for `wholly')1
    • a whole new idea1
  7. an assemblage of parts that is regarded as a single entity1
    • how big is that part compared to the whole?1
  8. all of something including all its component elements or parts1
    • Europe considered as a whole1
    • the whole of American literature1

Wiktionary: whole

whole
adjective
  1. entire
    • whole → hel
adverb
  1. colloquial: in entirety
noun
  1. something complete
Cross Translation:
FromToVia
• whole → alldeles; fullständig; hel ↔ ganz — alles davon, nicht nur ein Teil
• whole → samtliga; hela ↔ gesamt — alle zugehörigen Dinge und/oder Personen zusammengenommen
• whole → hel; full ↔ entier — Qui a toutes ses parties, ou que l’on considérer dans toute son étendue.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van whole







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0843 seconde
Page rendered in 1.0 seconds