Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. breach:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor breach (Engels) in het Zweeds

breach:

breach [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the breach
    bräcka; brytning; lucka; rämna; bräsch
    • bräcka [-en] zelfstandig naamwoord
    • brytning [-en] zelfstandig naamwoord
    • lucka [-en] zelfstandig naamwoord
    • rämna [-en] zelfstandig naamwoord
    • bräsch [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor breach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brytning breach light refraction; parapet; refraction; refraction of light
bräcka breach flaw; gap
bräsch breach
lucka breach blank; gap; hatch; hiatus; lacuna; void
rämna breach crack; slash; slit
- break; falling out; rift; rupture; severance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bräcka wrench
rämna break open; crack; tear open
- break; gap; go against; infract; offend; transgress; violate

Verwante woorden van "breach":

  • breaches

Synoniemen voor "breach":


Antoniemen van "breach":


Verwante definities voor "breach":

  1. a failure to perform some promised act or obligation1
  2. a personal or social separation (as between opposing factions)1
  3. an opening (especially a gap in a dike or fortification)1
  4. make an opening or gap in1
  5. act in disregard of laws, rules, contracts, or promises1

Wiktionary: breach

breach
noun
  1. gap

Cross Translation:
FromToVia
breach brytning; brott Bruch — das körperliche Brechen, Zertrennen eines Gegenstandes; Materials; der Ort des Brechens; ein Auseinandergehen, Trennen im weitesten Sinne von Gegenständen, Materialien, Verbindungen, Zusammenschlüssen
breach brott Bruch — ein einhalten einer Vereinbarung, Vertrages, Übereinkunft
breach bryta brechen — (Regeln, Gesetze, Üblichkeiten und ähnliches) übertreten, nicht einhalten
breach avbryta; bryta; knäcka; krossa briserrompre, mettre en pièces.

Verwante vertalingen van breach