Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. minister:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Engels:   Meer gegevens...
  1. minister:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor minister (Engels) in het Zweeds

minister:

minister [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the minister
    minister
  2. the minister (preacher; vicar)
    präst; pastor; kyrkoherde
    • präst [-en] zelfstandig naamwoord
    • pastor [-en] zelfstandig naamwoord
    • kyrkoherde [-en] zelfstandig naamwoord
  3. the minister (pastor; preacher; vicar; clergyman)
    präst; pastor
    • präst [-en] zelfstandig naamwoord
    • pastor [-en] zelfstandig naamwoord
  4. the minister (clergyman; priest; pastor)
    präst; pastor; kyrkans man

Vertaal Matrix voor minister:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kyrkans man clergyman; minister; pastor; priest
kyrkoherde minister; preacher; vicar
minister minister
pastor clergyman; minister; pastor; preacher; priest; vicar assistant minister; chaplain; curate; pastor; shepherd
präst clergyman; minister; pastor; preacher; priest; vicar assistant minister; chaplain; curate; father; padre; pastor; priest; shepherd; spiritual caretaker
- curate; diplomatic minister; government minister; minister of religion; parson; pastor; rector

Verwante woorden van "minister":

  • ministers

Synoniemen voor "minister":


Verwante definities voor "minister":

  1. the job of a head of a government department1
  2. a person authorized to conduct religious worship1
    • clergymen are usually called ministers in Protestant churches1
  3. a diplomat representing one government to another; ranks below ambassador1
  4. a person appointed to a high office in the government1
  5. work as a minister1
    • She is ministering in an old parish1
  6. attend to the wants and needs of others1
    • I have to minister to my mother all the time1

Wiktionary: minister

minister
noun
  1. politician who heads a ministry

Cross Translation:
FromToVia
minister minister minister — een persoon die deelneemt aan de regering van een land
minister minister Minister — Leiter eines Ministeriums
minister minister MinisterinPolitik: Leiterin eines Ministeriums
minister abbot; andlig; pastor abbé — À trier
minister präst; katolsk präst curéprêtre de l'église catholique romaine pourvoir d’une cure.
minister departementschef; minister ministre — Membre d’un gouvernement

Verwante vertalingen van minister



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor minister (Zweeds) in het Engels

minister:

minister [-en] zelfstandig naamwoord

  1. minister
    the minister
    • minister [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor minister:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
minister minister kyrkans man; kyrkoherde; pastor; präst

Wiktionary: minister

minister
noun
  1. politician who heads a ministry

Cross Translation:
FromToVia
minister minister minister — een persoon die deelneemt aan de regering van een land
minister minister; secretary Minister — Leiter eines Ministeriums
minister minister; secretary MinisterinPolitik: Leiterin eines Ministeriums
minister minister ministre — Membre d’un gouvernement