Overzicht
Engels naar Zweeds: Meer gegevens...
-
dull:
- tråkigt; tråkig; långtrådigt; ledsamt; ledsam; entonig; tjockskalligt; dum; trög; trögt; dumt; dödstrist; långsam; långsamt; mulet; mulen; grått; glanslös; glanslöst; unken; unket; förlegat; yrvaken; yrvaket; dåsigt; oskarp; oskarpt; trött; kraftlöst; missmodigt; missmodig; blekt; färglös; färglöst; tröttsam; långtråkigt; tröttsamt; tröstlöst; otröstlig; otröstligt; stillös; stillöst; uppstudsig; trotsig; obstinat; trotsigt; envist; motsträvigt; motspänstigt; motspänstig; oregerligt; uppstudsigt; slö; slött; smaklös; utan sälta; smaklöst; livlöst; livlös; oanimerat; avfärgat rött; rödblekt; avfärgad rött
- slocknad; andefattigt; andefattig; dovt; dov; flau; försoffa; murrig
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor dull (Engels) in het Zweeds
dull:
-
dull (boring; tedious; dreary)
-
dull (boring; dreadful)
långtrådigt; tråkig; tråkigt; ledsamt; ledsam-
långtrådigt bijvoeglijk naamwoord
-
tråkig bijvoeglijk naamwoord
-
tråkigt bijvoeglijk naamwoord
-
ledsamt bijvoeglijk naamwoord
-
ledsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (boring; dreary; drab)
-
dull (obtuse; stupid; dense)
tjockskalligt; dum; trög; trögt; dumt-
tjockskalligt bijvoeglijk naamwoord
-
dum bijvoeglijk naamwoord
-
trög bijvoeglijk naamwoord
-
trögt bijvoeglijk naamwoord
-
dumt bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (boring; deadening)
-
dull (mat; misty; frosted)
-
dull
-
dull (fusty)
-
dull (drowsy; muzzy; soporific; staggered; dozy; dopey; stupefied; sleepy; mindless)
-
dull (out of focus; blurred; blunt)
-
dull (weary; languid; tired; frosted)
– lacking in liveliness or animation 1trött; kraftlöst; missmodigt; missmodig-
trött bijvoeglijk naamwoord
-
kraftlöst bijvoeglijk naamwoord
-
missmodigt bijvoeglijk naamwoord
-
missmodig bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (matt)
-
dull (tedious; boring; mindless)
tröttsam; långtråkigt; tröttsamt-
tröttsam bijvoeglijk naamwoord
-
långtråkigt bijvoeglijk naamwoord
-
tröttsamt bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (dreary; gloomy; sad; grey; cheerless; joyless; drab)
tröstlöst; otröstlig; otröstligt-
tröstlöst bijvoeglijk naamwoord
-
otröstlig bijvoeglijk naamwoord
-
otröstligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (without style; feeble; tasteless; corny; bland; vapid; silly)
-
dull (refractory; tenacious; obstinate; cross-grained; persevering; stubborn; recalcitrant; heady; pig-headed; tacky; viscous; persistent; rebellious; tedious; boring; grumpy; sullen; unrelenting; unyielding; mindless; stupefied; stern; surly; leathery; headstrong; tough)
uppstudsig; trotsig; obstinat; trotsigt; envist; motsträvigt; motspänstigt; motspänstig; oregerligt; uppstudsigt-
uppstudsig bijvoeglijk naamwoord
-
trotsig bijvoeglijk naamwoord
-
obstinat bijvoeglijk naamwoord
-
trotsigt bijvoeglijk naamwoord
-
envist bijvoeglijk naamwoord
-
motsträvigt bijvoeglijk naamwoord
-
motspänstigt bijvoeglijk naamwoord
-
motspänstig bijvoeglijk naamwoord
-
oregerligt bijvoeglijk naamwoord
-
uppstudsigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
dull (saltless; flat; unsavoury; tasteless; unsavory)
-
dull (unanimated; lifeless)
-
dull (faded red)
avfärgat rött; rödblekt; avfärgad rött-
avfärgat rött bijvoeglijk naamwoord
-
rödblekt bijvoeglijk naamwoord
-
avfärgad rött bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor dull:
Verwante woorden van "dull":
Synoniemen voor "dull":
Antoniemen van "dull":
Verwante definities voor "dull":
Wiktionary: dull
dull
Cross Translation:
verb
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dull | → tråkig | ↔ duf — saai, doods |
• dull | → dum; fånig; larvig | ↔ doof — landschaftlich: fade, uninteressant |
• dull | → trist; tråkig; långtråkig | ↔ langweilig — eintönig, uninteressant |
• dull | → fadd; tråkig; torr | ↔ ledern — (umgangssprachlich) ohne Abwechslung |
• dull | → matt | ↔ matt — von geringer Farbintensität |
• dull | → matt | ↔ matt — ohne Glanz |
• dull | → förslöa; fördumma; bli dum | ↔ abêtir — rendre stupide. |
• dull | → försötma; söta | ↔ adoucir — Rendre doux, tempérer l’âcreté de quelque chose d’aigre, de piquant, de salé. |
• dull | → tråkig | ↔ ennuyeux — Qui cause de l’ennui. |
• dull | → dum | ↔ idiot — ignare, ignorant. |
• dull | → förtretlig; oangenäm; obehaglig; otrevlig; ovänlig; snäsig | ↔ maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné. |
• dull | → ovass; trubbig; slö | ↔ obtus — biologie|fr Qui est arrondir, émousser au lieu d’être anguleux ou pointu. |
• dull | → dum | ↔ stupide — Qui frapper de stupeur. |
• dull | → avtrubba | ↔ émousser — Traductions à trier suivant le sens |