Overzicht
Engels naar Zweeds: Meer gegevens...
- affix:
-
Wiktionary:
- affix → affix
- affix → affix, klistra upp, klistra på, fästa, befästa
Zweeds naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor affix (Engels) in het Zweeds
affix:
Conjugations for affix:
present
- affix
- affix
- affixs
- affix
- affix
- affix
simple past
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
- affixed
present perfect
- have affixed
- have affixed
- has affixed
- have affixed
- have affixed
- have affixed
past continuous
- was affixing
- were affixing
- was affixing
- were affixing
- were affixing
- were affixing
future
- shall affix
- will affix
- will affix
- shall affix
- will affix
- will affix
continuous present
- am affixing
- are affixing
- is affixing
- are affixing
- are affixing
- are affixing
subjunctive
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
- be affixed
diverse
- affix!
- let's affix!
- affixed
- affixing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor affix:
Verwante woorden van "affix":
Synoniemen voor "affix":
Verwante definities voor "affix":
Wiktionary: affix
affix
Cross Translation:
noun
-
linguistics: a bound morpheme added to a word’s stem
- affix → affix
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affix | → affix | ↔ toevoegsel — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → affix | ↔ affix — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → klistra upp; klistra på | ↔ aufkleben — etwas auf etwas Anderem mit Hilfe von Klebstoff anbringen |
• affix | → fästa | ↔ befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält |
• affix | → affix | ↔ Affix — Linguistik, Einheiten: ein grammatisches Morphem (= Wortteil), das nicht allein für sich als Lexem/Wort vorkommt, sondern nur in Kombination mit einem anderen Morphem, das den Wortstamm bildet. Das Affix kann vor, nach, in oder um den Wortstamm stehen. |
• affix | → befästa; fästa | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor affix (Zweeds) in het Engels
affix:
Vertaal Matrix voor affix:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affix | tillägg | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affix | fästa vid; hoplimma; klistra; limma; sy ihop | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affix | affix | tillfoga |
Wiktionary: affix
affix
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• affix | → affix | ↔ toevoegsel — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → affix | ↔ affix — een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt toegevoegd om zo een nieuw woord te vormen |
• affix | → affix | ↔ Affix — Linguistik, Einheiten: ein grammatisches Morphem (= Wortteil), das nicht allein für sich als Lexem/Wort vorkommt, sondern nur in Kombination mit einem anderen Morphem, das den Wortstamm bildet. Das Affix kann vor, nach, in oder um den Wortstamm stehen. |