Dispatch: vertaling Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

dispatch:
- levering; zending; uitlevering; aflevering; leverantie; missie; zending met speciale opdracht; roeping; verzending
- consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken; verzenden
Wiktionary:
- dispatch → expediëren, versturen
- dispatch → verzenden, verzending, versturen, telegraferen, afgeven, deponeren, in bewaring geven, inleggen, zending, bezending, afzenden, expediëren

Engels

Uitgebreide vertaling voor dispatch (Engels) in het Nederlands

dispatch:

dispatch [the ~] zelfstandig naamwoord

the dispatch (delivery; consignment; sending; supply; remittance; sending in)
de levering; de zending; de uitlevering; de aflevering; de leverantie
- levering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- zending [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uitlevering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- aflevering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- leverantie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the dispatch (mission)
de missie; zending met speciale opdracht; de roeping
- missie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- zending met speciale opdracht [znw.] zelfstandig naamwoord
- roeping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
the dispatch (shipment)

– the act of sending off something ¹
de verzending
- verzending [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

to dispatch werkwoord (dispatches, dispatched, dispatching)

to dispatch (consume)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken
- consumeren werkwoord (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
- vreten werkwoord (vreet, vrat, vraten, gevreten)
- tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
- bunkeren werkwoord (bunker, bunkert, bunkerde, bunkerden, gebunker)
- nuttigen werkwoord (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
- naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
- verorberen werkwoord (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
- bikken werkwoord (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)
- zitten proppen werkwoord
- schransen werkwoord (schrans, schranst, schranste, schransten, geschranst)
- tegoed doen werkwoord (doe tegoed, doet tegoed, deed tegoed, deden tegoed, tegoed gedaan)
- eten werkwoord (eet, at, aten, gegeten)
- opeten werkwoord (eet op, at op, aten op, opgegeten)
- schrokken werkwoord (schrok, schrokt, schrokte, schrokten, geschrokt)
to dispatch

– To plan, allocate, and send out technicians, spare parts, and special equipment to solve a service problem. ²
verzenden
- verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
to dispatch

– To make adjustments to production jobs on a selected work center to prepare them for shipping. ²
verzenden
- verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)

Conjugations for dispatch:

present

dispatch
dispatch
dispatches
dispatch
dispatch
dispatch

simple past

dispatched
dispatched
dispatched
dispatched
dispatched
dispatched

present perfect

have dispatched
have dispatched
has dispatched
have dispatched
have dispatched
have dispatched

past continuous

was dispatching
were dispatching
was dispatching
were dispatching
were dispatching
were dispatching

future

shall dispatch
will dispatch
will dispatch
shall dispatch
will dispatch
will dispatch

continuous present

am dispatching
are dispatching
is dispatching
are dispatching
are dispatching
are dispatching

subjunctive

be dispatched
be dispatched
be dispatched
be dispatched
be dispatched
be dispatched

diverse

dispatch!
let's dispatch!
dispatched
dispatching

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor dispatch:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aflevering	consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply	delivering; delivery; edition; issue; turning out; yielding
bikken		chipping off; chopping; chow; cutting away; feeding; grub
eten		course; dish; feeding; food; meal; nourishment; nutrition
leverantie	consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply	delivery; supplies; supply
levering	consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply	delivery; supplies; supply
missie	dispatch; mission
roeping	dispatch; mission	calling; vocation
schrokken		gobbling; gulping; scoffing
uitlevering	consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply	delivery; extradition; yielding
verorberen		consuming
verzenden		mailing
verzending		forwarding; remittance; sending; transfer
vreten		chow; feeding; grub
zending	consignment; delivery; dispatch; remittance; sending; sending in; supply	despatch; forewarding; sending
zending met speciale opdracht	dispatch; mission
-	communique; despatch; expedition; expeditiousness; shipment
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bikken	consume; dispatch	eat heartily; eat hungrily; having a good feed; work inside
bunkeren	consume; dispatch
consumeren	consume; dispatch	consume; dine; eat; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; munch; nibble; nybble; use; utilise; utilize
eten	consume; dispatch	consume; dine; eat; eat heartily; eat hungrily; eat up; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; having a good feed; munch; nibble; nybble; work inside
naar binnen werken	consume; dispatch	eat heartily; eat hungrily; having a good feed; work inside
nuttigen	consume; dispatch	consume; dine; eat; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; munch; nibble; nybble; polish off; put away
opeten	consume; dispatch	consume; dine; eat; eat up; finish; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; munch; nibble; nybble
schransen	consume; dispatch	gormandise; gormandize; gourmandize
schrokken	consume; dispatch
tegoed doen	consume; dispatch	consume; eat; feast upon; gorge; have a meal; have dinner; have something to eat; quench; relieve; take something; tuck into
tot zich nemen	consume; dispatch	consume; dine; eat; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; munch; nibble; nybble
verorberen	consume; dispatch	consume; devour; dine; eat; grab a bite; have a meal; have dinner; have something to eat; munch; nibble; nybble
verzenden	dispatch	discharge; dismiss; drop; email; fire; lay off; release; sack; send; submit
vreten	consume; dispatch	consume; cram; eat; eat up; gormandise; gormandize; gourmandize
zenden		be at the wheel; drive; emanate; emit; exude; forward; mail; remit; send; send out; send to; ship; steer; supply
zitten proppen	consume; dispatch
-	bump off; complete; despatch; discharge; hit; murder; off; polish off; remove; send off; slay
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
verzending	dispatch; shipment
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	forward; send; send off

Synoniemen voor "dispatch":

despatch; communique; report; news report; story; account; write up
shipment; departure; going; going away; leaving
expedition; expeditiousness; celerity; quickness; rapidity; rapidness; speediness
killing; kill; putting to death
despatch; send off; transport; send; ship
discharge; complete; carry through; accomplish; execute; carry out; action; fulfill; fulfil
murder; slay; hit; bump off; off; polish off; remove; kill
act; move

Verwante definities voor "dispatch":

the act of sending off something¹
killing a person or animal¹
the property of being prompt and efficient¹
- it was done with dispatch¹
an official report (usually sent in haste)¹
kill without delay¹
- the traitor was dispatched by the conspirators¹
send away towards a designated goal¹
dispose of rapidly and without delay and efficiently¹
- He dispatched the task he was assigned¹
kill intentionally and with premeditation¹
complete or carry out¹
To plan, allocate, and send out technicians, spare parts, and special equipment to solve a service problem.²
To make adjustments to production jobs on a selected work center to prepare them for shipping.²

Wiktionary: dispatch

dispatch

verb

(overgankelijk) afzenden, verzenden, versturen
- expediëren → dispatch; send off; ship
iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven
- versturen → dispatch; send

Cross Translation:

From	To	Via
• dispatch	→ verzenden; verzending; versturen	↔ Versand — der Transport von Gegenständen und Artikeln
• dispatch	→ verzenden	↔ effektuieren — (transitiv) eine Ware versenden
• dispatch	→ telegraferen; verzenden; afgeven; deponeren; in bewaring geven; inleggen	↔ déposer — Traductions à trier suivant le sens
• dispatch	→ zending; verzending; bezending	↔ envoi — action d’envoyer.
• dispatch	→ afzenden; expediëren; verzenden	↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.

Verwante vertalingen van dispatch

dispatch case

Remove Ads

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: dispatch

Uitgebreide vertaling voor dispatch (Engels) in het Nederlands

dispatch:

dispatch [the ~] zelfstandig naamwoord

the dispatch (delivery; consignment; sending; supply; remittance; sending in)

the dispatch (mission)

the dispatch (shipment)

to dispatch werkwoord (dispatches, dispatched, dispatching)

to dispatch (consume)

to dispatch

to dispatch

Conjugations for dispatch:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor dispatch:

Synoniemen voor "dispatch":

Verwante definities voor "dispatch":

Wiktionary: dispatch

Verwante vertalingen van dispatch